wiuoi Deadweight-bepaling van een schip. 13e Jaargang 24 Februari 1950 No 4 ORGAAN VAN EN VOOR HET PERSONEEL VAN WILTON-FIJENOORD, SCHIEDAM Redactie-commissie: L. Giphart, C. Keyzer, J. Koppe, J. WUWeber. Redactie adres: Afd. Sociale Zaken Een ieder in ons bedrijf heeft een of andere min of meer belangrijke taak of functie te vervullen en al naar gelang dezer functie dient hij zich te verdiepen in een aantal problemen, die hiermede verband houden: de omstandigheden dwingen hem, zich hier voor te interesseren. Werkzaamheden, welke geheel buiten hem omgaan gaan dus ook zijn belangstelling voorbij, tenzij er een mogelijk heid bestaat om hem hiervan op een an dere wijze iets mede te delen en die bezitten we in ons bedrijf in de vorm van het W.F.- Nieuws. Nu moet een onderwerp een zekere mate van belangrijkheid bezitten om een meer algemene belangstelling waardig te zijn en ik meen, dat bovengenoemd onder werp deze verdient, omdat de „deadweight" van een schip eigenlijk een van de belang rijkste redenen is waarom er schepen ge bouwd worden. Wat is de „deadweight" van een schip? Dat is letterlijk vertaald de hoeveelheid „dood- gewicht' of met een ander Hollands woord draagvermogen, dat men erin kan opbergen en vervoeren, zonder dat men dieper aflaadt dan officieel is toegestaan. Een ieder, die een schip van dichtbij aan de buitenzijde weieens bekeken heeft (en dat zullen er in ons bedrijf velen zijn), zal op het midden van de scheepshuid een cirkel gezien hebben met een bijbehorend figuur van een aantal horizontale strepen, verbonden door een verticale. Dit is het zgn. uitwate ringsmerk, dat door de verschillende classifi- catiebureaux voor elk schip afzonderlijk, dat onder hun toezicht staat, nauwkeurig wordt bepaald aan de hand van Schepenwet of „Board of Trade". Hierbij wordt onderscheid gemaakt of het schip in zoet of zout water vaart, in de tropen of op de Atlantische Oceaan en of het zomer of winter is. Bij elke streep van dit uitwateringsmerk staat n.l. een afkorting van bovengenoemde geval len. De wateren op aarde zijn hiertoe in ver schillende gebieden verdeeld, zodat de kapi tein steeds nauwkeurig weet tot welke streep hij in een bepaald geval mag laden. Vroeger werd dit afladen van een schip geheel over gelaten aan de inzichten van de kapitein, zodat door te grote diepgang op zee nog wei eens een scheepje verging, want iedereen be grijpt, dat hoe meer er in een schip geladen wordt, hoe minder ervoor nodig is om het tot zinken te brengen. De man, die veel er toe bijgedragen heeft om dit euvel uit de wereld te helpen, was de Engelsman Plimsoll en naar hem wordt dit uitwateringsmerk dan ook meestal Plimsoll-merk genoemd. I^ten we nu terugkeren tot de „deadweight" of het draagvermogen zelf. Soms noemt men het ook wel laadvermogen, maar dit is eigen lijk niet juist, want laadvermogen is alleen dat ((belangrijke) gedeelte, dat uit de eigen lijke lading van het schip bestaat, belangrijk ook voor de reder, want met de lading wordt het geld verdiend. Behalve de lading, die het schip kan meenemen is er ook nog de brand stof en smeerolie, want we hebben hier na tuurlijk een schip met machinevermogen op het oog, voedingswater voor de ketels, drink en waswater voor de opvarenden en nog een paar kleinere zaken, afhankelijk van het scheepstype, die allemaal nodig zijn om het schip te kunnen laten varen. Deze stoffen, tezamen met de eigenlijke lading, vormen de „deadweight van een schip en hoe groter dit in het algemeen is, hoe groter de „dead weight". Als we een schip dus zo diep mogelijk (tot aan zijn uitwateringsmerk)afgeladen hebben, dan heeft dit schip natuurlijk een bepaald gewicht. We begrijpen wel, dat we, om dit gewicht te bepalen, het schip niet op een weegschaal kunnen plaatsen, om de eenvou dige reden, dat dergelijke weegschalen niet bestaan. Kleine scheepjes laten we buiten beschouwing, want hierbij zou dit waarschijn lijk wel mogelijk zijn. De wet van Archime des (dat is een heer uit de grijze oudheid), leert ons echter, dat een in water drijvend lichaam en dat is een schip tenslotte ook een opwaartsgerichte kracht (de opwaartse druk) ondervindt gelijk aan het gewicht van de door het lichaam verplaatste watermassa. Die opwaartse druk is dus in evenwicht met het gewicht van het schip en het gewicht van het verplaatste water in tonnen is gelijk aan het volume van dat water in m:! en dat is tevens het volume van het schip onder water, aangenomen, dat we zoetwater hebben met een soortgelijk gewicht van 1. Om dus het gewicht van een schip tot een bepaalde diepgang te vinden, moeten we het volume van dat schip tot aan die diepgang weten. Hiertoe heeft men een blad met krom me Ijjnen berekend en getekend (dit is het werk van een tekenaar) het carène-diagram genaamd, waarop o.a. een kromme lijn voor komt die voor elke willekeurige diepgang het volume dus ook het gewicht van het schip aangeeft. Op hetzelfde blad staan nog andere ki ommen, die een bepaalde betekenis voor het schip hebben, doch hieraan gaan we stilzwij gend voorbij. Uit de verklaring van het „deadweight" is in middels wel duidelijk geworden, dat het ge wicht van een geladen schip bestaat uit: Deadweight gewicht leeg schip. Nu is de bepaling van het gewicht geladen schip een kwestie van aflezen van bovengenoemde kromme bij de maximum diepgang, die offi cieel toegestaan wordt. Met het lege schip staat de zaak iets anders, want het is van te voren nooit met zekerheid te zeggen, hoe zwaar dit zal zijn, omdat een berekening hiervan, door het grote aantal onderdelen waaruit een schip wordt samen gesteld, altijd zekere onvolkomenheden geeft en bovendien, de reder wil het graag precies weten, want hoe lichter het schip is des te meer „deadweight". De volgende werkwijze is nu weer een aan gelegenheid van de tekenkamer Scheeps bouw en geschiedt proefondervindelijk door waarneming aan boord, aangevuld door bere keningen. Als het schip nu zover mogetijk afgebouwd is, is het tijdstip aangebroken om zoveel mogelijk voorwerpen en gereedschap pen, die niet aan boord behoren, aan de wal te brengen. Er gaat dan een tekenaar aan boord, meestal vergezeld van een vertegen woordiger van de rederij, aan wie het schip zal toebehoren. Deze wil namelijk de zeker heid hebben en zich ervan overtuigen, dat de waarnemingen en opmetingen juist geschie den, opdat de resultaten betrouwbaar zijn. Dit valt eigenlijk in het geheel niet buiten de normale gang van zaken, want gedurende de gehele bouw van een schip oefent .de ederij controle en toezicht uit. Men gaat dan aan boord na, welke onderdelen er nog even tueel aan het. schip ontbreken (dit zal na tuurlijk weinig zijn, want het schip is prac- tisch gereed) en houdt hiervan aantekening met het bijbehorende gewicht. Vervolgens stelt men vast, welke voorwerpen niet aan boord behoren en dus te veel aan boord zijn. Ook hiervan stelt men het gewicht vast. Dan peilt men de inhouden van tanks en bunkers, water, olie, brandstof (olie of kolen), want de machine heeft waarschijnlijk al gedraaid en heeft dus brandstof nodig gehad. Volgens reeds gemaakte peilschalen leest men voor de verschillende ruimten de inhoud in tonnen af. Ook deze inhouden kunnen het beste zo klein mogelijk zijn, want dan heeft men wei nig te corrigeren. Heeft men de gehele toe stand, waarin het schip zich bevindt, vast gesteld, dan gaat men ertoe over om bij deze zelfde toestand de diepgang voor en achter en in het midden af te lezen. In de buurt van voor- en achtersteven is namelijk met duidelijke en meestal romeinse cijfers een schaal aangegeven, waarop men onmiddellijk de juiste diepgang kan aflezen, tenminste.als het wateroppervlak hele maal rustig en glad is. Nu hebben de weer goden hier in Nederland meestal de gewoonte om voor een beetje wind en daardoor ook voor wat golfjes te zorgen. Herinnert U zich nog de tewaterlating van de „Diemerdijk", welnu, dat was ook de dag dat de „Mitra" van de Maatschappij „La Corona" gediep- gangd werd. Dan is het een beetje lastiger,

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1950 | | pagina 5