Werf, kantoor en werkplaats deze lieden. Nee, die knaap laat liever z'n straat handen verbranden dan dat 'ie even een paar kappen gaat halen. Enfin, die heeft ook weer geleerd met schade en schande. In het vervolg beenkappen aan, broer. Dit waren zo de belangrijkste punten uit het nieuws voor vandaag. Tot een volgende uit zending, luisteraars. Sp. Bij de aanbieding van het door het personeel van W.F. bijeengebrachte bedrag voor de Haak-in-Actie werd een gedicht voorgelezen. Naar aanleiding hiervan zou ik nog het vol gende willen opmerken: In onze fabriek wordt zo lichtzinnig omge sprongen met woorden als kanker, pest, pok ken, die men elkander dagelijks als ver wensing naar het hoofd slingert. Gij allen, jongen en ouden, bazen en arbeiders, denkt toch eens na voor U zoiets eruit gooit. U kwetst er anderen mee en hoe ellendig zoudt U zich voelen als Uw wens eens op slag werkelijkheid werd. Ik hoop, dat deze regels mogen medewerken om te komen tot een betere samenleving. Dank U. C. de B. DE TONG ZWAMT VERDER: Men DEBATTEERT soms over iets En REDEKAVELT over niets. Ook SNATERT men en SLAAT dan DOOR. Maar SLIJMEN is heel lelijk, hoor. En wie t met LIKKEN wil proberen, Met hem moet men niet DISCUSSIËREN. Ook SMEERT men STROOP en FLIKFLOOIT dan, Wat ook wel goed met LIJMEN kan Die KWIJLEBABBELT lijkt wel zat Die PRIJST en LOOFT bereikt wel wat. Met LASTEREN, BEKLADDEN, LIEGEN Kan men de mensheid erg BEDRIEGEN. Wat denkt U van een versje KWELEN? BELOVEN doen er soms zo velen. Die TATERT, RAASKALT, REDETWIST, Heeft zich tenslotte wel VERGIST. Het FLEMEN is een ziektebeeld En ZEEM'LEN iets dat gauw verveelt. Men kan ook valselijk BETICHTEN. COMPLIMENTEREN hoort bij plichten. Men WENST GELUK en TELEFONEERT. INSINUEREN is verkeerd. INTERRUMPEREN, TEGENSPREKEN Wordt met BEKVECHTEN vergeleken. Die TEGENSPUTTERT wil niet wijken. VEROORDELEN kan moeilijk blijken. Wie OPSCHEPT, PR ALT en SNOEFT Tlr en POCHT, Wordt voor BESPREKEN niet gezocht. VOORSPELLEN is een moeilijk vak, Maar DAZEN gaat wel met gemak. VOORZÉGGEN is de toekomst zien. Met VÓÓRZEGGEN krijgt men geen tien Die UITVAART, FOETERT, BAKKELEIT, Doet anders dan die iets INLEIDT MEESMUILEN, SUSSEN is wel aardig. VERWENSEN echter niet menswaardig. VOORSTELLEN, OPPEREN kan leiden Tot BIJVALLEN van vele zijden. VOORDRAGEN kan men beter leren Dan SIJBELEN of MURMUREREN. Wie SCHERTST is opgewekt en blij En GEKKEN doet men soms daarbij. VERVEELDE u het tongrelaas, DOODVERF de maker niet als dwaas. Want in de serie „tonggeluiden" Vindt men er meer, die iets beduiden Dat minder mooi is voor de mens. „Kies dus de rest" is mijne wens. G. VRIJE TIJDSBESTEDING. Het W.F.-Nieuws verschijnt behoudens een enkele uitzondering regelmatig en ik heb de indruk, dat het grootste deel der werknemers en hun huisgenoten tot de trouwe lezers behoort. Dat niet elk nummer stof tot discussie of overdenking biedt, mag men de Redactiecommissieleden niet kwalijk nemen. Ook zij hebben hun taak en het redi geren van onze courant legt hun extra lasten op. Die lasten zo licht mogelijk te maken is de taak van het gehele personeel. Immers, de ondertitel van ons Wilton-Fijenoord Nieuws luidt niet voor niets: „Orgaan van en voor het personeel vair Wilton-Fijenoord". Ik begrijp zeer goed, dat het voor velen moeilijk is een mening op schrift te stellen en ieder lid van het personeel zal ook be grijpen, dat niet iedere mening in onze per- soneelscourant kan worden opgenomen. Er zijn echter van die problemen, waarover een ieder het weieens heeft en die de moeite van discussie of overdenken zeker waard zijn. Eén daarvan is de VRIJE TIJDSBESTE DING en ik denk dat het zijn nut kan heb ben hierover eens met U te praten en mijn zienswijze daarover aan U voor te leggen. Allereerst zou ik dan naar voren willen brengen, dat er in deze tijd van haast en bijna perfecte techniek steeds meer mensen komen, die eigenlijk van een vrije tijdsbe steding niet kunnen spreken, omdat hun maatschappelijke positie (deze kan dus hoog of laag zijn) zovele verplichtingen meebrengt, dat zij practisch geen tijd over hebben om deze vrij en naar eigen wil te besteden. Ik wil dit probleem echter behandelen van uit het gezichtspunt, dat het merendeel der mensen vrij is de tijd, welke zij na het ver richten van hun dagtaak hebben, door te brengen op een wijze, zoals hun dat het meest past. Deze besteding van de vrije tijd is na de laatste oorlog veel veranderd, vergeleken bij de vooroorlogse jaren en de meningen daarover lopen nogal uiteen. Vooral de laatste jaren is dit onderwerp op de voorgrond ge komen en wordt door velen bezwaar gemaakt tegen de wijze, waarop werkgevers hun per soneel zouden animeren om hun vrije tijd door te brengen. Hiermede zitten we midden in het probleem, zo dit inderdaad een probleem genoemd mag worden. Om de zaak zuiver te stellen, moeten we eerst teruggaan naar de jaren vóór de laatste we reldoorlog. We zien dan, dat er ook toen zeer velen waren hoewel naar ik mag aannemen veel minder dan thans die een groot deel van hun vrije tijd doorbrachten met mensen, met wie zij ook op de dag gezamenlijk hun werkzaamheden hadden verricht. Ik wil hier niet als voorbeeld nemen be kende grote industrieën, waar de zaak dik wijls wel wat anders zat door de excentrische ligging. Men moest daar wel zorgen, dat er voor de leden van het personeel na de dag taak gelegenheid tot ontspanning was, aan gezien anders het aantrekken van personeel wel zeer bemoeilijkt zou worden. Zo zijn er in het land wel enkele nieuwe industrieën geweest, die om die redenen tot oprichting van ontspanningsvereenigingen, al of niet met steun van de leiding dier bedrijven, zijn overgegaan. Ik bedoel de reeds jaren gevestigde grootbe drijven, in welke bedrijven meestal wel een aantal leden van het personeel |tot de oprichting van een voetbalclub of dergelijke kwam. De laatste jaren vóór de oorlog had dit verenigingsleven toch al vrij grote afmetingen aangenomen; men zie slechts naar de uitbreiding van de diverse bonden, bij welke de verenigingen waren aangesloten (Zaterdagmiddag-competitie be drijfsvoetbal enz.). De aandacht, welke aan dit verenigingsleven werd besteed door hen, die zich er nu regelmatig mee bezighouden was niet noemenswaard, alhoewel direct moet worden toegegeven, dat ook van de zijde der werkgevers toentertijd van steun geen sprake was. Deze toestand is thans radicaal veranderd en er is practisch geen bedrijf meer, hetwelk zich niet op de een of andere wijze bezig houdt of zoals zo dikwijls wordt gezegd bemoeit met de besteding van de vrije tijd van het personeel. Allerlei bezwaren worden hiertegen aangevoerd; het persoonlijk leven van de mens zou worden aangetast, het gees telijk leven zou worden beïnvloed, enz., enz. Is dit inderdaad het geval? Ik zou hier niet gaarne ja of neen op zeggen, doch wel zou ik willen trachten, dit probleem tot de ware proporties terug te brengen en de conclusie, weïke ik voor mezelf getrokken heb, in discussie brengen. Ik geloof namelijk, dat hier dikwijls een geheel verkeerde voorstel ling van zaken wordt gegeven en de invloed van de werkgever op de besteding van de vrije tijd van de werknemers veel minder is dan zo gaarne wordt voorgegeven. Ik zou het bijna willen omdraaien: de invloed van de werknemers op de werkgever om te zor gen, dat er gelegenheid wordt gegeven om in bedrijfsverband ontspanning te genieten, is dikwijls zo groot, dat de werkgever er niet aan kan ontkomen, daarvoor de gelegenheid te bieden. Hoe is de ontwikkeling na de oorlog geweest? Na enkele jaren verstoken te zijn geweest van het vrij beoefenen van sport en spel, het hou den van bijeenkomsten en vergaderingen en zovele andere mogelijkheden om met andere mensen tezamen te zijn, bleek er ook onder degenen, die de gehele dag in één bedrijf welkten, een drang te bestaan ook eens onder andere omstandigheden bij elkaar te komen. Overal werden de hoofden bij elkander ge stoken en al spoedig wemelde het van aller lei clubjes. Deze groeiden uit tot personeels verenigingen, die zich tot de werkgevers wendden om steun. Vele openbare gebouwen, welke vroeger voor ontspanning dienden, wa ren vernield of niet meer beschikbaar, voet balvelden en kleedgelegenheden waren ver dwenen, en bij wie zou men beter kunnen aankloppen dan bij de werkgever? Er had toch een grote omwenteling plaats gehad in de ge- dachtensfeer van beide categorieën? Een an dere, meer rechtvaardige wereld zou toch woorden opgebouwd? Welke werkgever zou die steun niet gaarne geven? De sociale recht vaardigheid was toch op weg en wie zou zich daartegen verzetten? Alle factoren waren aan wezig om een dergeüjk verzoek om steun bij voorbaat te zien ingewilligd. Er is dan ook een gretig gebruik van gemaakt. Van zeer nabij heb ik dit ook in ons bedrijf meegemaakt en hetgeen ik uit andere bedrij ven vernam, geeft mij geen aanleiding om aan te nemen, dat het bij die andere bedrijven anders was. Natuurlijk zal de ene werkgever wat toeschietelijker zijn dan de andere, doch dit doet in wezen niets ter zake. Het gaat er maar om, aan te tonen, dat het niet in eerste instantie de werkgever is geweest, die dit verenigingsleven heeft gestimuleerd en dus de besteding van de vrije tijd van zijn perso neelsleden in zekere banen heeft geleid, maar dat het initiatief veel meer is gekomen uit het personeel zelf. Persoonlijk kan ik het niet als verkeerd zien, dat een werkgever tegemoetkomt aan de wen sen van het personeel om zich in bedrijfsver band te ontspannen. Financiële hulp is daar bij vanzelfsprekend onontbeerlijk en indien deze gepaard gaat met morele steun, wat zou er dan tegen kunnen zijn? Is het uitsluitend doel de band met de onderneming te ver stevigen en gaat de geldelijke steun een der gelijke omvang aannemen, dat de vrije tijds besteding in bedrijfsverband al te aanlokke lijk wordt gemaakt, dan zijn we op de ver keerde weg en wordt wellicht inderdaad te veel in het persoonlijk of gezinsleven van be trokkene ingegrepen. Ik geloof echter, dat we in het algemeen gezien hiervoor niet behoeven te vrezen, al geef ik gaarne toe, dat er wel enkele bedrijven te noemen zijn, welke hun bemoeiingen naar mijn mening te ver door voeren. In dit verband zou ik toch wel gaarne de

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1951 | | pagina 7