I"
(v*|) NIEUWS
10
T
De Erriain het boutvdok.
verwoest, waarbij een aantal mensenlevens
verloren ging. Het schip werd als totaal ver
loren beschouwd en de assurantie-mij. be
taalde aan de rederij de totale verzekerings
som uit. De rederij kocht daarna het wrak
terug van assuradeuren en moest het besluit
nemen het schip voor sloop weer van de
hand te doen of het te herstellen en in zijn
oorspronkelijke staat terug te brengen. De
rederij besloot na ampele overweging tot een
compromis, n.l. om het schip niet meer als
passagiersschip te doen herstellen doch dit
te laten ombouwen tot vrachtschip. De kos
ten zouden lioog zijn, maar de mogelijkheid
om binnen de kortst mogelijke tijd weer in
het bezit van een schip te komen zal wel de
doorslag gegeven hebben.
Begin Maart 1952 kwam bij Wilton-Fijenoord
het verzoek binnen om aan de hand van een
eenvoudig bestek en enkele schetsen offerte
te maken voor dit omvangrijke werk. Het
stemt tot grote voldoening, dat Wilton-
Fijenoord in concurrentie met Amerikaanse,
Wandversiering op de „Erria", gevende een impressie van
Rotterdam.
Japanse, Belgische en Deense werven erin
slaagde beslag op dit werk te leggen. Op
9 April werd het contract getekend.
De rederij gaf aan L. Smit Go's Interna
tionale Sleepdienst de vererende opdracht
om het wrak van Portland naar Wilton-
Fijenoord te slepen: een sleepreis van on
geveer 9000 mijl. De zeesleepboot „Zwarte
Zee" vertrok onmiddellijk uit Maassluis en
bracht 3 maanden later het schip behouden
de Wilton-haven binnen, een week binnen
de vastgestelde tijd, op 5 Juli 1952.
Onmiddellijk werd begonnen met het slopen
en verwijderen van ongeveer 1000 ton ver
wrongen en verbrand staalwerk. Dit gebeur
de op radicale wijze door grote stukken dek
met dekhuis en al met hokken eraf te scheu
ren. De stukken wogen meestal 60 a 70 ton.
Op 23 Augustus 1952 werd het casco, na ver
wijdering van de gehele bovenbouw, in het
dok opgenomen, waarna het slopen verder
doorging totdat er tenslotte alleen het voor-
en achterschip en midscheeps de dubbele bo
dem met daarboven nog enkele huidgangen
overbleven. De beide hoofdmotoren staken
in de open lucht zielig uit boven het restant
van het schip.
Dat éen en ander zware eisen stelde aan het
onderstoppen en schoren van het schip laat
zich wel denken.
Van het in-tact gebleven achterschip bleek
later, dat het gehele kampanjedek met de
daaronder gelegen verblijven ook nog ver
nieuwd moest worden.
Op 16 September 1952 werd de eerste nieu
we plaat aangebracht, terwijl op diezelfde
datum het sloopwerk als beëindigd kon wor
den beschouwd.
In dezelfde tijd, dat het schip versleept en
gesloopt werd, werkten tekenkamers en werk
plaatsen aan de vervaardiging van dekhuis,
huid- en dekplaten, meubelen enz. Natuur
lijk werd zoveel mogelijk sectiebouw toege
past.
Toen het opbouwen eenmaal op dreef kwam
ging het dan ook in een snel tempo. Weke
lijks werd ongeveer 150 ton staal aangebracht
en op 26 November 1952 kon het schip het
hauwdok weer verlaten. In drie maanden tijd
was er bijna 1200 ton nieuw staalwerk aan
gebracht.
Nu kon met het afbouwen begonnen worden,
wat betekende het vernieuwen van de gehele
accommodatie, sanitaire installaties, warm
en kondwaterleidingen, gehele electrische in
stallatie, houten dekken, koelruimen enz.
Tezelfder tijd moesten heide hoofdmotoren,
drie hulpdiesels en alle hulpwerktuigen, pijp
leidingen in machinekamer enz. grondig
overhaald worden.