Hoe de sawahslang zijn gif verloor
I
NIEUWS
34
door S. Franke
De sawahslang, die in de rijstvelden woont,
is niet vergiftig. Dat is echter niet altijd zo
geweest, zo zegt een Indonesisch verhaal.
Eens was er een tijd, dat hij het meest ge
vreesde dier was, want één beet van hem was
voldoende om het grootste, sterkste beest te
doden. In die dagen werd hij dan ook de
koning der dieren genoemd. Zelfs de tijger
had daar niets tegen in te brengen. Het was
me een toestand in die dagen. Zelfs de olifant
maakte een omwegje, als hij in de buurt van
de rijstvelden kwam. Hij was als de dood voor
Si Oelar, zoals de slang heette. En zo was het
met alle dieren gesteld.
Totdat de kraai er een eind aan maakte. Die
kraai had destijds nog witte veren. Omdat hij
geen enkele zonde op zijn geweten had. Daar
was hij zeer trots op en hij deed dan ook alle
moeite om rein te blijven. Omdat hij zelf zon
der zonde was kon hij niet uitstaan, dat Si
Oelar zich zo schandalig gedroeg, door het
ene dier na het andere tot zijn slachtoffer te
maken. Hij zon op middelen, 0111 aan die toe
stand een einde te maken. E11 er schoot hem
iets te binnen ook. Dadelijk maakte hij er
werk van. Hij riep alle dieren tot een be
raadslaging op.
„Hoor! hoor!" klonk het onder palmen en
waringins. „Hoor, Kraai roept ons op! Zeker
heeft hij ons groot nieuws mee te delen.
Misschien heeft hij wel een middel gevonden
om ons van de dreiging van Si Oelar te ver
lossen. In ieder geval heeft hij iets goeds,
want kwaad kan in zijn reine hart niet leven,"
En daar verschenen
de dieren dan, alles
wat lopen, kruipen
of vliegen kon, ook
Si Oelar zelf.
De kraai sprak: „Si
Oelar, men zegt, dat
je alle dieren de
baas bent, is dat
zo?"
De sawahslang gaf
een grote knik. De
waarheid straalde
zijn starre streep-
ogen uit.
„Is het waar, dat je
zelfs de karbouw
aan kunt?" „O ja,"
antwoordde de slang
„de karbouw of de
olifant, de tijger of
de panter, het is mij om het even."
Kraai streek zijn witte veren glad en deed of
hij diep nadacht, maar dat was aanstellerij,
want hij had zijn plan kant en klaar in zijn
hoofd. Hij vervolgde: „lk geloof er niks van."
Si Oelar siste hem toe, dat hij voorzichtig
moest zijn met zijn woorden. „Maar hoe zit
dat dan?" vroeg de kraai. „Jij bent toch geen
partij voor de karbouw. Als hij alleen maar
zijn poot op je kop zet, ben je er al geweest."
De slang antwoordde: „Het komt omdat ik
vergif in mijn mond heb." Kraai merkte op,
dat hij dat vergif dan wel eens zou willen zien.
De vergadering was één en al aandacht.
Niemand begreep er iets van. Wat had de
kraai in de zin? Ook Si Oelar begreep het
niet, maar Kraai wist wat hij deed. Si Oelar
ging op zijn staart staan en vroeg hoe hij het
dan doen moest.
„O, heel eenvoudig, koning aller dieren. Je
hebt het in je bek zeg je, welnu, je spuugt het
uit. Dan zien we, hoe het er uitziet en hoe
groot de hoeveelheid is."
De slang deed of hij nadacht, maar in denken
was hij geen baas. De witte kraai stak hem
glansrijk de loef af. Si Oelar verklaarde ten
slotte dat hij zijn gif uit wilde spuwen om
het gezelschap te overtuigen, maar er mocht
niets van verloren gaan, want hij kon er niet
buiten.
Dat begreep de kraai heel goed. Daarom
bracht hij Si Oelar bij de brandnetel, die
toen nog niet branden kon. Hij zei: „Doe het
hier maar op. Als we het gezien hebben kun je
o o Tv,