WAAR IS DE BRIL VAN TIETSKE? 17 NIEUWS door C'. Verleven „Sapperlootriep Tietske. „Waar is toch die bril naar toe? Ik weet zeker, dat ik hem op de kast had gelegd. En nu is hij nergens te zien." Tietske loopt de kamer op en neer. Hij zoekt on der zijn krant, hij licht het tafelkleed op, hij loopt naar zijn slaapkamer, hij zoekt en snuffelt in alle hoekjes. Maar nergens vindt liij iets, dat op een bril lijkt. „Sapperloot!" roept Tietske weer. „An- gelientje heeft hem zeker weggelegd. Net als altijd. Die vrou wen kunnen niet lij den, dat er ergens iets op een kast ligt. Was Angelien nu maar thuis. Misschien duurt het tot vanmiddag eer ze met haar boodschappen klaar is. En al die tijd heb ik geen bril." Hij loopt naar de kast en rukt met geweld de lade open. Te hard getrokken, Tietske. De lade komt er helemaal uit en al wat er in lag, valt op de grond: klosjes garen, vingerhoe den, een pijpekop, een doosje met knopen, een zakmes, een schaar, naalden, een lint meter, een zakje met spijkers, een tang maar een bril is nergens te zien. Nu wordt Tietske pas voorgoed boos. Hij rukt ook de andere lade open. Pats! Weer komt heel de boel op de vloer terecht: potloden, pennen, een doosje met foto's, de breinaalden van Angelientje, een busje aspirine, een doos je maagzout. Tietske staat daar als een markt kramer te midden van zijn koopwaar. Hij balt de vuisten, hij ziet bleek van woede. „Sapperloot," brult hij. „Ik moet mijn bril hebben." Met grote passen loopt hij op en neer. Daar trapt hij op een knikker, die ook al uit de lade gevallen is. Tietske glijdt uit en grijpt al vallend de tafelrand heet. Maar de tafel kantelt. De bloemenvaas rolt er af en valt in duizend scherven op de vloer. De mooie bloemen liggen daar te midden van een plas water. Tietske krijgt heel het tafel kleed over zich heen. „Sapperloot, sapperloot," zegt Tietske nog eens. „Nu heb ik nog geen bril." Hij werkt zich los uit het tafelkleed en komt zuchtend weer overeind. „Eerst een dweil zoeken en die natte boel op nemen," zucht hij. „Als Angelientje het zo vindt, zal het kermis zijn." Hij loopt naar het schuurtje, maar waar heeft Angelien die dweil nu weer gelaten? Een emmer heeft hij al gevonden. „Opnemen valt ook niet mee," kreunt Tietske. „Au, mijn rug. Een mens kan op mijn leeftijd niet meer zo diep bukken." Tietske hijgt er al van. „Ik had nooit gedacht, dat die Angelien zo'n zwaar werk moet opknappen." Op dat ogenblik knarst de sleutel in het slot van de voordeur. Met de boodschappentas in de hand komt Angelientje binnen. „Wat is hier gebeurd?" roept ze verschrikt uit. „Een ongeluk, Tietske?" „Nee," snauwt hij. „Een geluk. Vind je het hier niet gezellig?" „Maar Tietske toch," schrikt Angelientje. „Wat is je overkomen?" „Wat mij overkomen is?" raast Tietske. „Mijn bril moet ik hebben? Zeg me waar je mijn bril gelaten hebt. Ik heb nog niet eens de krant kunnen lezen." Angelientje begint plots te lachen. „O, staat daarom de boel zo op stelten? Kijk

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1957 | | pagina 19