NIEUWS
-Zeg, Van Dam, heb jij je machine vanmorgen
nog nodig?
-Neen, dat denk ik niet, antwoordde Van Dam.
Dit karweitje houdt mij nog wel tot een uur
of drie bezig.
-Mag ik uw machine zo lang gebruiken? De
mijne is defect.
-Maar natuurlijk, zei Van Dam.
Hij stond op, nam zijn machine en droeg die
naar het bureau van juffrouw De Wit.
-Dank u wel, zei die, met een lief lachje.
Toen Van Dam, blij met dat lieve lacbje,
terugliep naar zijn stoel fluisterde Klaassen,
zijn collega, hem toe:
-Uitslover!
En later, in de koffiepauze, ontspon zich naar
aanleiding van die opmerking een heel ge
sprek, waaraan ook nog andere collega's deel
namen.
KI aassen, de man die „Uitslover" had gezegd,
vond dit:
-Vrouwen en mannen zijn in onze samenleving
gelijk. Vrouwen doen tegenwoordig bijna al
het werk, dat mannen ook doen, vrouwen hel
pen mee het land te regeren, vrouwen ver
dienen soms nog meer dan mannen. In liet
maatschappelijk leven willen de vrouwen o
zo graag haantje de voorste, of liever: hen
netje de voorste zijn. Als zij alles zo goed we
ten en kunnen en kennen, als zij daar zo prat
op gaan, dan behoef ik als man ook niet meer
de ridderlijke beschermer te zijn die vroeger
de man wel moest wezen in de samenleving.
Van Dam zei eerst niet veel. Hij vroeg alleen
maar:
-Als jij in een volle tram naar huis gaat, sta
je dan op voor een dame?
-Niks, hoor, zei Klaassen. Ik heb net zo goed
gewerkt als de vrouwen, die van kantoor naar
huis gaan en die andere vrouwen zijn de hele
middag wezen winkelen. Moet ik daarvoor
opstaan?
-Erger jij je er niet over, vroeg Van Dam, als
onze afdelingschef bij de deur van bet kan
toor een van de dames niet laat voorgaan?
-Ik niet, zei Klaassen. Ik vind, dat heel ge
woon. Hij is hoger in rang.
Enfin, zo ging dat gesprek door; zoals gezegd
namen er nog een paar anderen aan deel,
maar tot een conclusie kwam men niet.
Nu is zulk een conclusie ook niet zo eenvou
dig te trekken. Maar toch is het probleem in
teressant genoeg om het eens nader te be
schouwen. Natuurlijk had Klaassen in één op
zicht niet helemaal ongelijk, maar alleen theo
retisch. De vrouw is in de laatste vijftig, en
vooral in de laatste twintig jaar maatschappe
lijk steeds meer de gelijke van de man gewor
den de aanvaarding van de wet op de ophef
fing van de handelingsonbekwaamheid van
de gehuwde vrouw was als het ware de of
ficiële erkenning van die emancipatie. Maar
moet dat 1111 inderdaad ook gaan inhouden,
dat een man tegen vrouwelijke collega's in
het bedrijf krek eender optreedt als tegen zijn
mannelijke collega's? Zelfs al zou dat op
goede gronden theoretisch te verdedigen zijn,
dan nog zou er een ding tegenover staan welks
betekenis toch werkelijk ook niet gering is:
Het leven zou er zo veel fleur, zo veel genoeg
lijkheid door gaan missen. Voor beide par
tijen.
Van Dam, die de moeite nam zijn schrijf
machine naar het bureau van juffrouw De
Wit te dragen, deed iets zo onbelangrijks, dat
het de moeite niet waard is erover te praten:
het hoort eenvoudig zo. Maar bovendien kreeg
bij als beloning een vriendelijk lachje en vond
hij, denk ik zo, ook een goed stuk van de be
loning in zichzelf. Het idee namelijk om iets
prettigs voor een ander te hebben gedaan,
al is het helemaal zo belangrijk niet, is voor
jezelf ook prettig.
De man, die in een volle tram opstaat voor
een (oudere!) dame en die met een lachje
en een vriendelijkDank u wel, wordt be
loond, voelt zichzelf ook prettig. De proku-
ratieliouder, die ook tegenover het jonge loop
meisje de normale, hoffelijke omgangsvor
men in acht neemt, die niets met maatschap
pelijke functie te maken hebben maar alleen
met de omgang tussen „de" man en „de"
vrouw, zal niet alleen van dat loopmeisje veel
meer toewijding kunnen verwachten in haar
dagelijks werk dan zijn collega, die dat meisje
ziet als een expeditie-apparaat op twee he
nen, maar hij zal er ook toe hebben bijge
dragen het plezier in het werk van dat meisje
te vergroten. En dat is voor iemand met een
belangrijke functie in een bedrijf altijd en on
der alle omstandigheden ook een van zijn ge
wichtigste taken.
Het leven in de samenleving van het midden
der twintigste eeuw is in heel veel opzichten
grauwer, monotoner, eenvormiger geworden
dan het leven onzer voorouders. Maar die
monotonie en die grauwheid vergroten we
nog onnodig wanneer we in onze dagelijkse
omgang met vrouwelijke collega's, onderge
schikten en superieuren, niet een klein beetje
de égards van een goede omgangsvorm in acht
nemen: de égards die niets kosten, die alleen
maar plezier en een klein gevoel van welbe
hagen veroorzaken bij de gevende en bij
de ontvangende partij beide.
Theoretisch had misschien Klaassen het groot
ste gelijk van de vismarkt.
Maar in de praktijk was hij er lelijk naast.
Want hij deed zichzelf en anderen tekort
door als mens tekort te schieten.
12