Hoe de Haan aan zijn rode kam komt (JJ|) NIEUWS uit het Hebreeuws door Frances Marcus Heel lang geleden dachten de mensen, dat het hanengekraai het teken voor de zon was om op te komen en dat de haan dus eigenlijk voor het aanbreken van de dag zorgde. Daar om werd hij met zeer veel eerbied behandeld. Vol trots stapte de haan rond en dacht bij zichzelf: „Wie lijkt er op mij en wie is er aan mij gelijk? Als ik er niet was, zou de zon niet opkomen en de gehele wereld zou in duister nis gehuld zijn." Iedereen was bang voor de haan en wanneer er voer gestrooid werd, durfde geen enkele kip er dichtbij te komen, voordat de haan er zoveel van gegeten had als hij maar op kon. Zelfs de grimmige waakhond, die 's nachts tegen de maan zat te blaffen, gedroeg zich eerbiedig. Ja werkelijk, iedereen eerde de haan; hij toch zorgde voor het licht voor de aarde en zijn bewoners. De haan werd trotser en trotser. Eens op een avond sprong hij plot seling op, ging op het hek staan, klap perde met zijn vleugels en riep„Morgen zal ik niet kraaien en het zal dus niet licht worden!" Allen, die het hoorden, werden vreselijk bang. Zij vroegen aan de haan: „Heer, waarmee hebben wij u beledigd, wat hebben wij u voor kwaad gedaan?" De haan hief zijn (toen nog witte) kam op en riep weer: „Morgen zal de zon niet schijnen, morgen zal het donker zijn, omdat jullie mij niet met genoeg eerbied behandelen!" Toen de mensen dat hoorden werden ze nog banger. „Ach, ach," jammerden ze, „nu zal de zon geen licht meer geven en er zal duis ternis heersen over de aarde." Allen verzamelden zich, groot en klein, mens en dier. Allen gingen naar de haan om te trachten hem tot andere gedachten te bren gen. Ze bogen zich voorover tot op de grond en zeiden: „Heb medelijden met ons, vergeef ons, dat wij u kwaad gedaan hebben. Laat morgen de zon toch schijnen en niet de duis ternis heersen." Maar de haan hief zijn kop op en sprak: „Eens gezegd, blijft gezegd. Morgen zal ik niet kraaien en het zal dus niet licht worden." Toen zij zagen, dat de haan onvermurwbaar was, werden zij nog banger. De kleermaker liet zijn naald rusten, de schoenmaker zijn leest, de timmerman zijn hamer, de smid zijn aambeeld en de visser zijn netten. Zo verlieten allen hun werk; slo ten deuren en ramen en kwamen niet uit hun huizen te voorschijn, want zij dachten: „Wat is het doel van dit alles, als de zon niet zal schijnen?" Het werd morgen en iedereen bleef binnen en wachtte. Niemand ging naar buiten. Alleen een jongetje, dat de woorden van de haan niet gehoord had, stond op en maakte de deur open ende stralen van de zon drongen naar binnen en het licht stroomde de kamer in. De mensen zagen, dat de zon toch was op gekomen en liepen naar buiten. Direct daarna kwamen ook de dieren tevoorschijn. Allen waren erg verbaasd en dolgelukkig. De haan had niet gekraaid en toch scheen de zon Niemand bleef binnen, maar wie niet buiten kwam de haan. Drie dagen zat hij in zijn hok en vertoonde zich niet onder de mensen. En toen hij eindelijk weer te voorschijn kwam was zijn kam rood van schaamte en zo is het tot op deze dag gebleven. 14

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1957 | | pagina 16