Het dwaze kabouterke
19
NIEUWS
te lang zijn voor die dunne zool; maar het spijkertje wipte
vlug naar binnen. Ze werd keurig in een papiertje gepakt
en onder de arm van de dame ging ze mee.
Des avonds ging het schoentje aan de prinsessevoet. Wat
zat die spijker heerlijk! Bij iedere stap kwam haar kop
in een heel zacht kleed. Zo kon ze wel heel oud worden;
zo sleet er niets van haar kopje af. Het prinsesje ging
dansen. Ze zweefde op de maat van de muziek door de
koninklijke danszaal. Het spijkertje voelde zich toch zo ge
lukkig! Nu was ze toch helemaal op haar plaats. Ze kroop
diep in de schoenzool: daar moest ze lang blijven.
„O!" riep het prinsesje plotseling uit. ,,Au! Wat doet
mijn voet een pijn! Ik heb vast een spijker in m'n schoen."
Vlug werden er een paar andere schoenen voor haar ge-
(naar „The mad goblin" van Thora Stowell DOOR H. VAN TICHELEN)
Een kabouterke zat in de top van een boom,
(Zo hoog, o, je zag hem maar nauw})
Z.ijn muts, ran een wonderlijk puntig fatsoen,
Was blauw, al zo blauw als de boom was groen
(En dat was als de hemel zo blauw!)
Het kabouterke speelde op een fiedel-die-doe,
(Dat 's raar hè? maar o, 't was zo schoon!)
Zijn slem klonk als die van een kraai die krast
Zijn fiedel, die fiedelde maar, al was 't
Niet meer dan een krassende toon.
Toen, plots, viel 't kabouterke neer uit de boom,
(Waarom? Och, omdat hij het deed!)
Hij viel iets te vroeg, maar hij dacht er niet aan,
Hij stuikte in de maan, die juist onder wou gaan,
En hij gleed en hij gleed en hij gleed
Tot hij weggleed in 't land van Diedel-doe-die.
(Nee, vraag niet of 't ooit heeft bestaan!)
Hij kwam nooit meer in 't land van de mensen, dat 's waar,
Maar dat had hij zeker gekund, zo hij maar
Zijn neus achterna was gegaan!
haald en de oude werden nauwkeurig onderzocht. Ja, daar
zat een grote spijker, die moest eruit! De trotse spijker was
in haar vreugde veel te diep in de zool gekropen en keek
er aan de binnenkant doorheen.
Nu kwam er een bediende met een grote nijptang. Hij trok
de trotse spijker aan haar mooie hoofd naar buiten.
Daar lag ze. Een kamermeisje gooide haar in de prulle-
mand en van daaruit verhuisde ze naar een grote vuilnis
emmer en van daaruit in de vuilniskar. Diep verslagen
lag ze later op de vuilnisschuit, die alle rommel uit de
stad naar buiten brengt. Haar heerlijke leventje was wel
erg kort geweest. Mischien had ze toch beter wat een
voudiger kunnen zijn, dan had ze nu nog in een schoen
gezeten en vrolijk door de straten gelopen.
Nu was haar geluk al uit vóór het was begonnen!