bleek tegen zijn bed leunend, groene vegen over zijn pyama, verwilderde ogen en in zijn hand een merel. „Wat heb jij in 's hemelsnaam uitgevoerd?" zei moeder, Bram met vogel en al in bed stoppend, „hoe haal je 't in je hoofd, lelijke jongen, zijn we daarom zo zorgzaam geweest?" „Moeder, de kat van hiernaast had hem te pak ken ik zag hem sluipen ik wist, dat hij er aan ging en nu heb ik hem. Hij is nog springlevend, mam, kijk maar, alleen zijn ene vleugel een beetje slap. O, mam, alsjeblieft, als je het duivenhok uit de schuur haalt, dan doe ik hem daar in en dan zal ik hem voeren. En als ik beter ben en hij is beter, dan Iaat ik hem vliegen." „Nou, 't is wat moois," zei moeder, „alsof één pa tient al niet genoeg is." Maar ze ging naar de schuur en haalde het oude duivenhok, veegde het flink uit, deed een schone krant op de bodem, zette er een kommetje met water in en de merel werd erbij gezet. Toen werd Bram onder handen genomen. Een schone pyama, een warme kruik en een beker hete melk. Bram protesteerde hevig, want hij voelde zich kip lekker, maar moeder was de baas en hij dronk de beker helemaal leeg, Nu kwam Bram bijna niet meer aan lezen toe, want de merel nam hem helemaal in beslag. De eerste dag zat hij stil in een hoekje van de kooi, maar de volgende morgen, heel vroeg, hoorde Bram hem zijn veren schudden en zachte trippel-pootjes in de kooi. Bram schoot overeind en zag, hoe de vogel bij het waterbakje stond en voorzichtig zijn snavel in het water stak. Hij dronk. „Jij lieve piewiet," zei Bram en toen hij zijn boterham kreeg, maakte hij heel kleine propjes en stak die door de tralies van de kooi. Maar de merel keek er niet naar. „Wacht," zei Brams vader, „ik zal eens iets proberen," en hij ging naar buiten en kwam terug met een klein wormpje. Hij schoof het in de kooi en de merel was één en al aandacht. Hij pikte eens, en nog eens, en toen pakje hij het wormpje op en hap, daar ging het naar binnen. „Prachtig," riepen va der en Bram tegelijk, „nu blijft hij in leven." Bram klapte in zijn handen. „Ja, als ik de hele dag wormen zoek," zei vader, „nogal een leuk karweitje." Maar 't viel mee. Wormen waren er genoeg en de merel, die heel spoedig aan de kooi gewend was, nam na een paar dagen ook genoegen met stukjes geweekt brood, hij vond 't zelfs heerlijk, 't Werd een levendig dier; Bram kon zelfs met hem praten. „Piewiet," zei Bram. „Tok, tok," zei de merel. Zijn vleugel hing ook niet zo slap meer, vond Bram. Hij was nu zover beter, dat zijn bed weer naar boven was verhuisd en hij weer vrij door het huis mocht lopen. Het wachten was nu op mooi zonnig voorjaarsweer. Een paar dagen later maakte Bram de kooi schoon. Hij had het deurtje open en zou juist een schone krant van de tafel pakken toen roetsj daar vloog de merel de kooi uit en op de boekenkast. Met open mond staarde Bram naar de vogel, die vrolijk zijn veren schuddend naar beneden keek. „Vader, moeder," riep Bram, „kom eens kijken, NIEUWS 14

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1958 | | pagina 16