NIEUWS
20
Okke Kuperi een paar uur voor
het vertrek een hevige aanval van
blindedarmontsteking had gekre
gen, opgenomen was in een zie
kenhuis en de „Noordster" zonder
stuurman zat. Wiersma had al da
delijk met veel idee gehad in Don
kers. Maar wat had hij kunnen
doen? Je moest al lang blij zijn,
als je een stuurman kon krijgen.
Ja, liever was Wiersma nog zonder
stuurman uitgevaren: liever had hij
deze reis dan zelf dubbele wachten
gelopen. Maar dat mocht nu een
maal niet. Ze waren streng bij de
scheepvaartinspectie en dat was
tenslotte maar goed ook.
Maar intussen zat hij nu met de
narigheid. Een deklading die ging
werken. Nog nooit was hem zoiets
overkomen met Okke Kuperi. Hij
mompelde een verwensing aan het
adres van stuurman Donkers. Wat
stond er te gebeuren? Misschien
was het alleen maar het gebrek
aan zelfvertrouwen, dat de weifel
achtige Donkers bang had gemaakt.
Wellicht kon het euvel op een
eenvoudige manier worden ver
holpen. Met een extra sjorring of
een wig tussen een paar balken.
En anders?
De mogelijkheid van een schuiven
de deklading. Een schip dat slagzij
ging maken, met het gevaar van
kapseizen. Onrustig ging kapitein
Wiersma verstaan van zijn ene
been op het andere. In het gun
stigste geval het verspelen van de
deklading. Verzekering dekt de
schade. Jawel! Maar zijn naam
werd niet door de verzekering ge
dekt, zijn naam van betrouwbaar
Coasterkapitein, die hij zich ver
worven had bij de scheepsbevrach
ters.
Hij bemerkte niet eens, dat de
deur van de stuurhut was open
gegaan en dat Hedde, zijn dertien
jarige zoon achter hem stond. Hij
bemerkte het pas toen de jongen
zei:
„Zuur weer, rvader."
Wiersma wendde zich even om,
knikte dan.
„Ha, Hedde Ja, zuur weer, jon
gen-"
„Is er iets aan de hand, vader?"
vroeg Hedde, „wij hoorden, dat
Donkers de jongens uit hun kooi
haalde en moeder zei dat ik even
moest gaan kijken of er iets niet in
orde was."
Met een paar woorden bracht
Wiersma zijn zoon op de hoogte.
De jongen zweeg. Hij was genoeg
op de hoogte van de kustvaart
om te weten wat het kon beteke
nen als er iets niet pluis was met
de deklading.
„Misschien valt het mee," zei hij
tenslotte.
Wiersma schokte met zijn schou
der. Hij tuurde naar de drie man
nen, die nu over de deklading kro
pen: stuurman Donkers, de Duitse
matroos Carl Heinz en Jacob, de
lichtmatroos; buiten hemzelf en
Harteveld, de machinist, de gehele
bemanning van de tweehonderd en
veertig ton metende „Noordster".
Met een scherpe, allesziende blik
sloeg hij de verrichtingen van het
drietal gade. Zij hadden geen ge
makkelijke taak, daar boven op de
deklading van het slingerende,
stampende schip, dat keer op keer
werd overspoeld door hoge, rollen
de golven, die dwarszee's op de
„Noordster" aanstormden. Zware
slagregens striemden bovendien
over het schip en schenen lucht
en zee tot één geheel te maken.
Wiersma zag, hoe zijn mannen
tornden aan sjorrings en geitou
wen. En met ongeduld en wrevel
nam hij waar hoe ook hier weer de
leiding van Donkers ontbrak. De
man kon het niet. Had geen over
wicht op zijn mensen en zij had
den geen vertrouwen in hem.
„Het gaat niet goed, Hedde," zei
hij ongerust, „kijk ze nou staan te
stumperen! Zie je wel wat er aan
schort? Eén van de schutbalken
is losgewerkt. Natuurlijk van het
begin af niet goed klem gestaan
tussen potdeksel en lading. Het
ding heeft zich omhooggewerkt
en nu zit er speling in de sjorring!'
Hedde zag het.
„En het hout is drijfnat en uitge
zet," meende hij, „dat drukt de
zaak nog meer omhoog, niet,
vader?"
Wiersma knikte stug.
„Zo is het, Hedde. En Donkers
heeft er geen idee van, hoe hij
dat moet verhelpen. Hoe meer hij
de sjorring laat aanhalen, hoe slech
ter de zaak er voor komt te staan-
Wat heb ik aan zo'n man? Dek
sels Hedde dat gaat fout
ikkon ik er zelf maar bij
zijn waar is moeder, Hedde?"
Wiersma dacht er een ogenblik
aan zijn vrouw aan het stuurwiel
te roepen.
„Moeder is bezig kleine Teun te
helpen, vader."
Ach ja, de baby. Natuurlijk. Maar
het gevaar werd ernstiger. Er moest
iets gebeuren. Hij moest er zelf bij
zijn, voor er iets onherstelbaars
gebeurde
„Geef mij het roer vader," zei
Hedde plotseling, „geef mij het
roer en gaat u aan dek!"
Wiersma wierp een snelle blik op
zijn zoon. Hedde het roer? Met dit
weer Met deze onbetrouwbare
winden? Deze stortzeeën? Ja, de
jongen had wel vaker aan het roer
gestaan, maar alleen met een glad
zeetje. Maar het ging verkeerd als
er niet snel en doelbewust werd
ingegrepen aan dek. En plotseling
nam hij een besluit. Het moest.
Er was geen keus.
„Toe dan, Hedde pak aan
zei hij, „zó recht
Hedde sloeg zijn stevige knuisten
aan het rad.
„Zo recht, vader!" herhaalde hij,
plichtsgetrouw als een echte roer
ganger.
Met een daverende klap sloeg de
deur van de stuurhut dicht. Hedde
zag zijn vader springen, van het
ijzeren trapje op de deklading, die
even hoog reikte als de vloer van
de stuurhut. Hij zag zijn vader
even wankelen op het drijfnatte,
gladde hout, wankelen, tegen een
verraderlijke windstoot, die het
schip sterk deed hellen naar bak
boord. Dan zag hij hem optornen