Economische aspecten der arbeidstijdverkorting NIEUWS 4 Inleiding gehouden op 4 december 1959 voor de Ondernemingsraad, door Dr W. Albeda, toentertijd Wetenschappelijk medewerker Ned. Chr. Bond van Werknemers in de hout- en bouwnijverheid. Nederland gaat over tot arbeidstijdverkorting. Over de achtergronden van deze stap behoeven wij in dit verband niet nader uit te wijden. Men kan ervan uit gaan, dat hierbij zowel de navolging van het buiten land in het geding is als onze gezamenlijke opvat ting, dat op dit moment meer vrije tijd blijkbaar ur genter is dan meer verdienen. Wel moeten wij ons de vraag stellen: wat gaat dit economisch voor ons betekenen? Bezien wij dit voor het gehele land, dan kunnen wij vaststellen: Soms zal arbeidstijdverkorting mogelijk zijn bij een gelijkblijvende produktie per man per week. Zonder twijfel zijn er gevallen waarbij de kor tere werktijd gecompenseerd wordt door daarmee samenhangende produktiviteitsverhoging. Vaak is produktieverlies door arbeidstijdverkor ting onvermijdelijk. Men denke slechts aan spoor wegen, posterijen en andere openbare diensten of dienstverlenende bedrijven. Per saldo zullen wij moeten rekening houden met een zeker produktieverlies tengevolge van de 45-uren- week, ook al behoeft dit verlies niet evenredig te zijn met het aantal uren dat minder gewerkt wordt. Zal het mogelijk zijn om dit produktieverlies op te vangen? Er is een regelmatige stijging van de produktiviteit (de produktie per werknemer) die gesteld kan wor den op 2 a 3% per jaar. Dit is een gemiddelde. In som mige jaren ligt dit cijfer lager (bijvoorbeeld in 1958), in sommige jaren ligt het ook wat hoger. Wij mogen verwachten dat het ook in 1959 en I960 vrij hoog zal liggen, doordat het hier jaren betreft van hoog conjunctuur. Hiertegenover staat echter, dat wij nogal wat verlan gens hebben liggen, waarvan de verwezenlijking in de komende jaren waarschijnlijk is en die alle een beroep doen op de mogelijkheden om de loonsom verder te vergroten. In de eerste plaats zitten wij thans midden in een nieuwe loonbeweging. Gemiddeld zal hier zeker 3 a 5 uitkomen. In het komende jaar zullen wij zeker de huren verhogen en de gevolgen daarvan door een loonsverhoging compenseren, wat een verhoging van 3,2 met zich gaat meebrengen. Bovendien zijn wij voornemens om een nieuwe invaliditeitsvoorziening in te voeren, wat pl.m. 1 zal kosten. Tenslotte mag niet vergeten worden, dat de invoering van de Euro pese Markt een stijging van de loonsom te zien zal geven, ter hoogte van pl.m. 7 tengevolge van het nakomen van daaruit voortvloeiende verplichtingen. Uit dit alles kunnen wij concluderen, dat wij in de komende jaren alle te verwachten produktiviteitsstij- ging nodig zullen hebben voor ons volbezette ver langlijstje. Daarbij moeten wij ook zeer goed voor ogen houden, dat wij, wanneer wij meer verlangens inwilligen dan onze produktie ons toestaat, alleen maar een spiraal van loon- en prijsstijging in het werk zetten. Daarbij is niemand gebaat. Daarom heeft de Regering terecht gezegd: wanneer wij thans arbeids tijdverkorting willen invoeren dan moeten wij eerst maar eens beginnen per bedrijfstak en per onderne ming te bezien of dit mogelijk is zonder produktie verlies. Nu heeft de Vakraad voor de Metaalindustrie gezegd, dat dit voor de metaalindustrie mogelijk is. Het staat aan ons om ons erop te bezinnen of dit, voor wat Wilton-Fijenoord aangaat, een juiste stellingneming geweest is. Wat zou er gebeuren zonder bijzondere maatregelen? In de jaren dertig heeft Ir. van Schaik een onderzoek verricht naar de gevolgen van de arbeidstijdverkor ting, die in 1919 plaats vond voor een aantal be drijfstakken. Voor de sector scheepsbouw kwam hij tot de conclusie, dat een arbeidstijdverkorting van 54 tot 45 uren per saldo een produktiestijging betekende. Hier moet de conclusie worden getrokken, dat de arbeidstijdverkorting voordien onverstandig lang was. Uit verschillende onderzoekingen kunnen wij tot de conclusie komen, dat de beste arbeidstijd (de arbeids tijd waarbij de produktie per week het grootste is) niet ver beneden de 48 uren ligt. Voor zover het tempo van de arbeid niet onlosmake lijk verbonden is aan dat van de machine, is een gun stige invloed van de arbeidstijdverkorting op de pro duktie per manuur zeker niet uitgesloten. Het verlies tengevolge van de arbeidstijdverkorting ligt niet alleen in de hogere arbeidskosten, maar ook in het zwaar der drukken van de rentelast en de afschrijving op de kostbare installaties en in de rentelast van het onderhanden zijnde materieel. In het bijzonder moet ook gedacht worden aan het feit, dat in de scheeps bouw meestal een termijn van oplevering gesteld wordt. Wanneer door de arbeidstijdverkorting deze termijn van oplevering later gesteld zou moeten wor den, is dit een ongunstige factor in de concurrentie. Voor zover men, zoals bijvoorbeeld bij reparaties veelal het geval is, gebonden is aan spoed, zal ar beidstijdverkorting heel vaak alleen maar een ver meerdering van het aantal overuren betekenen en dus neerkomen op een loonsverhoging. Een zeer belangrijke vraag is voorts: hoe staat het met de buitenlandse concurrentie? Tot nu toe heeft de Nederlandse industrie en dus ook de Nederlandse scheepsbouw twee voordelen ten opzichte van het buitenland. In de eerste plaats is er de voor ons gun stige koers van de gulden, waardoor onze arbeiders bij een lager geldinkomen hetzelfde kunnen kopen als hun collega's in het buitenland. Onze geldlonen

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1960 | | pagina 6