20 Om nu na te gaan of inderdaad „zwaar lichamelijk letsel door schuld" aanwezig was, stellen wij ons drie vragen: 1. Was er zwaar lichamelijk letsel? antwoord: ja. 2. Was de betreffende handeling of het betreffen de nalaten oorzaak van het letsel? antwoord: ja. Het bevel van de bedrijfsleider was oorzaak.' 3. Had de bedrijfsleider schuld? Had hij als wel denkend bedrijfsleider anders moeten handelen? antwoord: ja. Hij zei: „welnee, die ketting is zwaar genoeg, die dingen kunnen allemaal een overbelasting hebben". Dat laatste maakt dui delijk dat hij zelfs aan het risico dacht, maar dit lichtvaaardiglijk verwierp. Als u in een flits de vraag of er van dood of zwaar lichamelijk letsel door schuld sprake is onder de ogen wilt zien, dan kunt u het beste u in gedachten terugwenden tot het ogenblik van de gewraakte handeling. Moest een bedrijfsleider, zo een uit spraak doende, het besef hebben, dat er een goede kans was dat het mis kon gaan? Daarna verplaatst u zich naar het moment van het ongeval en u vraagt zich af: „ging het dientenge volge ook mis"? Nu de positie van de werkgever. In het civiele recht zagen wij al, dat de werkgever tegenover de arbeider verplicht is het verhoogde gevaar, dat het werken in zijn werkplaats mede brengt, zoveel mogelijk weg te werken. Artikel 1638 x 1 B.W. luidt: „De werkgever is verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen, waarin of waarmede hij de ar beid doet verrichten, op zodanige wijze in te rich ten en te onderhouden, alsmede omtrent het ver richten van arbeid zodanige regelingen en aanwij zingen te verstrekken, dat de arbeider tegen gevaar voor lijf, eerbaarheid en goed zover beschermd is, als redelijkerwijs in verband met de arbeid gevor derd kan worden." In het voorgaande werd reeds uiteengezet hoe de civielrechtelijke aansprakelijkheid jegens de arbei der ten aanzien van ongevallen vervalt door de ver zekering ingevolge de Ongevallenwet. In het strafrecht gaat de Veiligheidswet nu uit van een soortgelijke gedachte als in art. 1638 x 1 B.W. neergelegd. De werkgever, zo zegt de Veiligheids wet, is verplicht te zorgen, dat ten behoeve van de veiligheid van de arbeiders alle mogelijke maat regelen worden genomen. Om op ons voorbeeld terug te komen legt de Vei ligheidswet de werkgever de verplichting op om te zorgen, dat hijskettingen niet zwaarder worden be last dan een veilig gebruik toelaat (art. 7 Veilig heidswet 1937 juncto artikel 143 veiligheidsbe sluit voor fabrieken en werkplaatsen). Dat maakt ons duidelijk dat in ons strafrecht naast de bedrijfs cel) NIEUWS leider ook de werkgever strafrechtelijk vervolgd kan worden. Is dat nu wel billijk, zo vraagt men dikwijls. Die werkgever kan het toch niet helpen dat zo'n be drijfsleider handelde tegen de wetsbepalingen. Hier moet er nogmaals de aandacht op worden ge vestigd, dat de veiligheidswetgever van de gedachte uitgaat, dat de werkgever alles te doen heeft om de gevaren, die in zijn fabriek voorkomen, weg te werken. Hij dient terzake actief te zijn, hij dient de nodige bevelen te geven, de nodige maatregelen te nemen, de nodige middelen te verschaffen en het redelijkerwijs te vorderen toezicht te houden. Wanneer nu iets mis gaat, dan gaat de Veiligheids wet van de veronderstelling uit, dat er bij de werk gever iets hapert. Alleen wanneer de werkgever al les heeft gedaan wat mogelijk was en dat ook aan toont, gaat hij vrijuit (art. 29, lid 2 Veiligheidswet 1934). Dat is een zware bewijslast voor de werkgever. Maar weer niet zwaarder dan hem in het B.W. in het evengeciteerde 1638 x 1 B.W. is toegedacht. Ook daar gaat men van de gedachte uit, dat de ar beider in zijn actie tot schadevergoeding niet meer hoeft te stellen dan een onveilige toestand en zijn schade. De werkgever is dan verantwoordelijk, ten zij hij de eigen schuld van de arbeider kan aan tonen. Dat de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de werkgever door de Ongevallenwet in een grote sec tor weer tenietgedaan wordt, werd reeds betoogd. Krachtens de uitkering aan de verzekerde. Het principe nu, dat de top van de leiding in ge breke is en strafrechtelijk moet worden vervolgd, wanneer er onveiligheid in de fabriek is, wordt in de Veiligheidswet wel enigszins verzacht. Het is de topleiding mogelijk om door het belas ten met de zorg voor de veiligheid ook anderen strafrechtelijk aansprakelijk te stellen. Dat is in feite iets heel bijzonders. Het is toch in het straf recht altijd zo, dat de Wet degene aanwijst die aan sprakelijk is. Maar hier volgt het strafrecht de werkgever. Als het hoofd of de bestuurder een van de hogere func tionarissen de taak om te zorgen, dat de Veilig heidswet 1934 wordt nageleefd, opdraagt dan is die functionaris ook strafrechtelijk aansprakelijk en wel naast de werkgever zelf. Als wij nu de gedachtengang van de wetgever in deze trachten te volgen, dan zouden wij hem het volgende in de mond willen geven: „Gij werkge vers zijt als topleiding van nature strafrechtelijk aansprakelijk voor de veiligheid; daarvan kan niets af. Ik weet echter dat gij niet alles zelf kunt doen en dus wellicht een ander in het bijzonder met de veiligheid zult belasten. Als gij dat in die vorm doet, dat gij die ander de zorg voor de naleving van de Veiligheidswet opdraagt, dan moet gij en die an der goed begrijpen dat die zorg voor de veiligheid mede een publiek belang is, een belang dat de

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1960 | | pagina 22