NIEUWS
voor om het eerder genoemde linieschip „Tromp", de beide fraaie zeilfregatten
der le klasse „Prins van Oranje" en „Doggersbank" en de twaalf fregatten met
stoomvermogen en schroefstoomschepen le klasse, alle om te bouwen tot
gepantserde stoombatterijen ter verdediging van de Nederlandse kust en de
zeegaten.
Het enige schip, dat het daaropvolgende jaar inderdaad onderhanden werd
genomen was het fregat met stoomvermogen „De Ruyter".
Dit fregat had toen al een ongewone geschiedenis achter de rug: In 1831 als
linieschip 2e klasse (van 74 stukken) op stapel gezet, in 1843 gewijzigd tot
fregat le klasse, in 1850 uit elkaar genomen en geraseerd tot een fregat van
54 stukken, eindelijk in 1853, na een bouwtijd van 22 jaar te Vlissmgen van
stapel gelopen en daarna als zeilfregat in dienst gesteld.
Na een aantal zeilreizen werd het schip in I860 te Hellevoetsluis voorzien
van hulpstoom-vermogen; de bewapening werd toen teruggebracht tot 45
stukken. Zoals boven vermeld, werd het fregat in 1863 verbouwd tot gepant
serde stoombatterij en bewapend met 14 kanons van 60 pond.
In 1874 verdween de „De Ruyter", waarvan - voorzover mij bekend - in zijn
laatste gedaante helaas geen afbeelding bestaat, naar de sloper.
Het reeds eerder genoemde zusterschip „Tromp", in 1830 op stapel gezet,
liep na twintig jaar te water en werd, na nooit gevaren te hebben, in 1872
gesloopt.
In het jaar 1862 stelde een zekere H. J. S. van der Sloot voor, cirkelvormige
drijvende batterijen te bouwen volgens een ontwerp met interessante bij
zonderheden.
Men stelde zich deze originele vaartuigen als volgt voor:
De cirkelvormige, ijzeren, gepantserde ponton met een waterverplaatsing van
ongeveer 1000 ton had door het middelpunt een verticale ankerkluis, waar
door de ankerketting liep waarmede het vaartuig verankerd werd. Vier langs
de omtrek van de ponton aangebrachte schroeven, ieder aangedreven door
een kleine stoommachine deden de batterij langzaam ronddraaien en elk der
tien lange 60 ponder kanons kon op deze wijze beurtelings afgevuurd worden
op een naderend doel.
Een extra attractie was het feit, dat met een in aantal gereduceerde geschuts-
bediening kon worden volstaan, door steeds de naar de vijand gerichte stuk
ken te bemannen.
Hoewel de vaartuigen door sleepboten naar hun positie moesten worden
gebracht hadden zij toch enige mogelijkheid tot eigen voortstuwing, namelijk
door bijvoorbeeld bakboordschroef vooruit en stuurboordschroef achteruit te
laten draaien en de beide overige voor het sturen te gebruiken.
Aangezien dit ongewone ontwerp nooit verwezenlijkt is, mogen wij raden in
hoeverre de batterijen bruikbaar geweest zouden zijn.
Wel kan opgemerkt worden, dat de ongeveer tien jaar later door Popoff in
Rusland gebouwde cirkelvormige pantserschepen, die met zes in voorwaartse
richting werkende schroeven waren uitgerust, bij enige vaart tegen wil en
dank in de rondte draaiden.
In 1865 werd in Engeland de kiel gelegd voor het eerste Nederlandse zee
gaande pantserschip, de „Prins Hendrik der Nederlanden", waarvan in een
vorig artikel een foto werd afgedrukt.
Op advies van de Commissie voor de Kustdefensie 1864 werden vervolgens
vier ramschepen, dertien monitors en dertig stoom-kanonneerboten gebouwd.
Alleen de eerste konden als zeewaardig worden beschouwd; de overige vaar
tuigen, die zich bij enige zeegang nauwelijks buitengaats konden vertonen,
lagen geheel in de lijn van deze wel zeer defensieve defensiecommissie.
De „Luipaard" was de elfde monitor van het bouwprogramma en zij week
enigszins af van de voorgaande serie, waartoe de bij Fijenoord gebouwde
„Haai" behoorde.
De „Luipaard" werd in 1875 op stapel gezet, hetzelfde jaar te water gelaten
en in 1876 in dienst gesteld.
De oorspronkelijke waterverplaatsing was 1525 ton en de voornaamste afme-