t-
17
(^NIEUWS
plank over; ik was in mijn hart een
beetje bang voor die plank! Toch
besloot ik om de tweede manier te
nemen: ik wou zo gauw mogelijk
thuis zijn, dat begrijp je wel! Ik
klom een hek over en ik stond op
't eerste weiland. Een stuk of zes,
zeven koeien stonden bij elkaar in
de motregen; 't was nog niet koud
genoeg om ze op stal te zetten. Ik
zwaaide even met mijn zakdoek
naar mijn moeder. En toen liep ik
zo vlug als ik kon door 't natte gras
naar 't slootje toe. Maar tegelijk
begon mijn hart van schrik fel te
kloppen. Want wat zag ik? De
plank was wegOf nee weg.
dat is niet goed gezegdDe plank
lag aan de overkant in 't gras, met
't uiteinde in 't water. Ik kon niet
verder. Wat moest ik doen
Ja, wat moest ik doen? Er was maar
één goed antwoord. Terug gaan!
En langs de weg naar huis gaan
Maar dat deed ik nietWant ik
wilde beslist zo gauw mogelijk bij
mijn moeder zijn om haar mijn
mooie boek te laten zien. Toen, jon
gens, toen nam ik een besluit
een dom besluit, o zo dom! „Ik
spring gewoon over 't slootje heen,"
zei ik tegen mezelf. „Dat kan ik
best." En ik zei nog een heleboel
meerdat 't kinderachtig was,
om bang voor een plank te zijn
dat 't slootje maar een smal slootje
was dat iedereen er met gemak
overheen kon springen dat ik
geen klein kind meer was en zo
meer! Ik keek niet meer naar onze
boerderij. Ik klemde 't boek stevig
onder mijn linkerarmik nam
een aanloopje ik sprong
Een kort ogenblikje zweefde ik bo
ven 't water Maar o wee ik
haalde de overkant niet! Mijn voe
ten raakten 't uiteinde van de plank,
die in 't water lag. Ik gleed uit. Ik
viel achterover. „Mijn boek
dacht ik. En ik gooide 't wegik
zag 't vallen, in 't gras van 't twee
de weiland. Ik zag ook nog twee
koeien, die haastig naderbij kwa
men, nieuwsgierig naar wat er daar
gebeurde. Toen werd alles opeens
groen om mij heen ik hoorde
een vreemd geruis in mijn oren.
„Als ze maar niet op mijn boek
trappen," dacht ik nog. En daarna
werd de hele wereld zwart en stil.
Toen ik weer bijkwam zo ver
volgt Jan Visser zijn verhaal - lag
ik in mijn bed. Maar dat bed stond
niet in mijn kamertje, 't Stond in
onze grote woonkamer en mijn va
der, mijn moeder, de dokter en onze
oudste knecht Krijn stonden er om
heen. De kachel brandde en ik
gloeide van top tot teen. „Mijn
boek?" vroeg ik en mijn stem klonk
hees. „Hij is weer bij kennis, ge
lukkig," hoorde ik mijn vader zeg
gen. En mijn moeder liet me 't boek
zien; dat lag op de tafel; 't zag er
spiksplinternieuw uit, net als 's mor
gens; er zat geen vlekje op. Ik moet
toen in slaap gevallen zijn, want van
alles, wat er verder gebeurde, weet
ik niets meer.
Pas veel later hoorde ik van moe
der, dat Krijn me uit 't slootje had
gehaald, 't Was toen al na Kerst
mis; bijna 2 maanden ben ik ern
stig ziek geweest. Ik had typhus,
een ziekte, waar je nu niet zo veel
meer van hoort. Moeder had me
zien springen en vallen. Ze had da
delijk Krijn gewaarschuwd. Die was
meteen naar 't slootje toegehold en
had me uit 't water gehaald. Ik was
toen buiten kennis. Krijn had ook
't boek meegenomen. De koeien
hadden er over heen gelopen; 't
kaftpapier was gescheurd en het
mooie gekleurde omslag zat vol vuile
vlekken. Door 't vuile slootwater
had ik typhus gekregen. En pas
twee maanden later was ik weer zo
ver opgeknapt, dat ik wat op mocht
zitten; dat was na Kerstmis o,
dat weet je al.
„Maar," hoor ik je nu vragen, „dat
boek, hoe zit 't daarmee? De koeien
hadden erop getrapten toen je
moeder 't liet zien, toen zat er geen
vlekje op. Hoe zit dat, Jan Visser?"
't Antwoord is gauw gegeven, jon
gens: vader had dadelijk een nieuw
boek gekocht. En 't vuile nee,
niet weggegooid, maar in een hoekje
van de kast opgeborgen. Waarom
Als een waarschuwing, dat ik nooit
meer ik weet 't niet. Maar wel
weet ik, dat die twee „Nieuwe
Vriendjes", 't gevlekte en 't mooie,
mijn eerste boeken zijn geweest. En
dat ze met hun tweeën 't begin van
mijn bibliotheek hebben gevormd.
Hoeveel boeken mijn bibliotheek nu
telt? Precies weet ik 't niet. Ik weet
wel, dat je 't aantal met vier cijfers
moet schrijven. En al die boeken
zijn mijn vrienden. Maar de twee
„Nieuwe Vriendjes" zijn nog altijd
mijn beste vrienden en ze staan in
mijn grootste boekenkast op de ere
plaats, op de bovenste plank in 't
midden.
Nou jongens zo eindigt Jan Vis
ser zijn verhaal dit was dan de
ware geschiedenis van een zesjarig
ventje, dat voor 't eerst van zijn
leven een boek kreeg en in een vuil
slootje terecht kwam.
Wat dat boeken krijgen betreft, dat
mag je hem nadoen; boeken kopen
ook. Maar in een vuil slootje sprin
gen nee, doe dat maar liever
niet
is de Winkel
met talloze boeken,
waar je zo prettig iets nieuws
uit kunt zoeken.
is de Luiheid
die Lezers soms kennen,
als ze zich
met televisie verwennen.
is natuurlijk het Nieuws
in de krant,
menigeen leest niet veel meer,
in ons land.
is de Massa onnozele Mensen,
die zich geen boek
op verjaardagen wensen.