(Jj|)NIEUWS 18 huichelachtig, maar Pieters opvattingen over de taaks eens gemeentedienaars deden hem toch kennelijk deugd. De gemeentesecretaris vond hij bezig met zijn hobby, het inplakken van de foto's van zijn kleinkinderen in een album met fraai glimmend kaft. „Ach ja," zei hij verontschuldi gend, „daar komt anders zo weinig van en het moet toch óók gebeuren. En daarom, nu de burgemeester er toch niet is... en wat maakt dat overigens uit: een uurtje verzuim op een leven van toewijding?" Barend Heul toonde zijn menselijk begrip: „Ik ben blij u tenminste thuis te hebben gevonden: ik had de burgemeester de folklorekalender van Historia willen laten zien, maar ik kwam vergeefs op het stadhuis!" Kijk, daar zat netjes verpakt, toch een klein verwijtje in en Mr. Veterman nam het zich ter harte: „Laten we d'r niet meer over spreken. Het spijt me dat u vergeefs op het stadhuis bent geweest, maar uw moeite hoeft toch niet voor niets te zijn: geef die kalender maar hier. Ik herinner mij, dat burgemeester Van Moergraven erover gesproken heeft. Heeft u terug van tien gulden?" En Barend spoedde zich naar het volgende adres: de buiten plaats Vinkestein, waar hij de baron bezig vond zijn stallen te inspecteren, tête-a-tête met zijn geliefde merrie Wervel wind, de wat kromme benen in een rijbroek met bruine laarzen, het grijzend haar weerbarstig opduikend onder zijn gestreepte ruiterpet. „Aerdig dat u naer mij toekomt, ik mag wet zeggen naer de beste vrind van de burgemeester. Dat is werkelijk aerdig. meneer... hoe zei u ook... o ja, meneer Heul, meneer Barend Heul -wel, ik koop er een van u. En als de burge meester dan jaerig is en dat wordt hij elk jaer op de dertig ste december, dan zeg ik: Kijk, heer Van Moergraeven, met een dedicatie van je beste vrind, hè?... van je vrind Arnold Alewijn Baron van Vinkestein op je 55ste verjaardag... wer kelijk aerdig, hahaha..." Op het politiebureau dreigde Barend Heul's zuiver zakelijke onderneming mis te gaan. Commissaris Hakkeborst bleek een streng en ongenaakbaar heer, die hem ontving met een onthutsend: „Aha, dat is dus de man van de kalenders! Mijn mannen hebben al naar u gezocht." Nou zit ik er bij, dacht Barend Heul sidderend: mevrouw Van Moergraven is er achter gekomen, dat ik dubbel spel heb gespeeld en heeft een klacht tegen me ingediend... „Uw mannen? U bedoelt de mannen van de politie?" sta melde hij verschrikt. „Ja, de agenten Veldman en Akkerwijn. Zij zijn bezig u op te sporen en voor te geleiden." „Maar 't gaat toch maar om een onnozele kalender?" „De burgemeester heeft me opgedragen u op te sporen," zei Hakkeborst bars, „laat hem niet ontsnappen, zei hij toen hij in de trein stapte, want hij heeft de folklorekalender bij zich." Overtreding van het ventverbod, dacht Barend Heul bitter, flauw, me daarop te vangen. „Nou ja, dat is zo," zuchtte hij, „het feit valt niet te ontkennen. Hier is de hele voor raad." „Ik heb er maar drie nodig." „Drie?" „De burgemeester zei: dat is dan voorlopig wel genoeg dan weet meneer Heul... dat ik me bedacht heb. Dat zei- die Wroeging kwelde Barendje Heul toen hij het politiebureau verliet. Zoals dat vaker voorkomt, weerhield hem dat echter niet zijn zuiver zakelijke onderneming geheel volgens schema uit te voeren. „Leg hem maar op de stapel." zei de burgemeester, toen Arnold Alewijn Baron van Vinkestein, na de verjaarsvisite op 30 december meer of minder luidruchtig afscheid had genomen, „of nee, leg hem er maar naast, want dit is de enige, die ik tenslotte niet zelf heb betaald." ..Het is een schande," wond mevrouw zich op, „je kunt er wel een winkeltje van opzetten!" De burgemeester kwam naast haar staan en wreef nadenkend zijn kin: „Tja... hoe veel zijn het er wel?" „Twaalf." brieste mevrouw, „wat moet je er in 's hemels naam mee doen?" „Eén in de huiskamer, één in de slaapkamer, één op bureau, één in..." Maar mevrouw onderbrak zijn probeersel. „Je bent zot," constateerde de eega van Dommelveens eerste burger. „Ah. ik weet het," riep deze met iets van de oude humor, „twaalf folklorekalenders voor het jaar 1962 wel, dat is er één voor iedere nieuwe maand!" Maar mevrouw wilde van geen humor weten. ..Die Heul is een zwendelaar, een oplichter!" „Inderdaad, het grenst aan oplichterij. Ik zal er wat aan moeten doen De kans om er wat aan te doen kreeg burgemeester Van Moergraven. toen hij enkele dagen later een conferentie had in het restaurant aan de Grote Markt in Den Bosch. Hij bestelde juist een kopje koffie en keek toevallig door de grote spiegelruit. En wie ziet hij buiten lopen? Barend Heul, elegant gekleed en gehoed en met een imposante bruine acte- tas onder de arm. „Verduld!" zei hij, „daar heb je die vent. Nou heb ik wat dringends met hem te bepraten en nou kan ik hier niet weg „Ik roep hem wel even," zei de kelner gedienstig en hij snelde Barend Heul achterna. „De burgemeester van Dommelveen? O ja, da's waar ook, dat gaat om die folklorekalender. Kijk hier is-ie. Jammer dat ik nou net naar de trein moet. Die vertrekt over een kwartiertje." „Hindert niet," zei de kelner hulpvaardig, „geef mij die kalender maar mee: hij schijnt er nog al op gebrand te zijn!" „En dat was dan de dertiende kalender," zei de burge meester lakoniek. Zijn eega stond sprakeloos, maar geladen. Eindelijk barstte ze uit: „Elke maand een andere kalender, zei je, hè? En wat doe je dan met de dertiende?' De burgemeester en dat pleit voor hem vond de kracht tot een humoristisch antwoord: „Die bewaar ik voor mijn volgende verjaardag, lieve. Er is geen mooier verjaars geschenk, dan de folklorekalender anno 1962!" G. LUTKE MEYER

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1961 | | pagina 20