UIT DE OUDE DOOS (26) De eerste schepen voor de Holland-Amerika Lijn N.A.S.M Bouwno. 108 «Leerdam» (ex «Nederland»), 117 «Zaandam», 123 «Edam», 156 «Didam» NIEUWS In het jaar 1880 kwam de directie van de N.S.M., waarvan het etablissement „Fijenoord" deel uit maakte, tot de conclusie dat de tijd gekomen was voor de Nederlandse scheepsbouwindustrie om te bewijzen, dat ons land in staat was grote zeesche pen te bouwen. De situatie was namelijk zo, dat de vooraanstaande Nederlandse rederijen hun sche pen in het buitenland bestelden of aankochten, aan gezien in eigen land het bewijs nog niet geleverd was, dat men tot een dergelijke technische presta tie in staat was. De grote werven, en dat waren in die tijd de Maatschappij ,,De Schelde" te Vlissin- gen, „Fijenoord" te Rotterdam en de Kon. Ned. Fabriek te Amsterdam, ontvingen dus geen noe menswaardige opdrachten van de zijde van de grote zeevaart. Men was bijzonder afhankelijk van Marine opdrachten en riviervaart en de directie van de N.S.M. heeft dan ook besloten het initiatief te ne men om deze vicieuse cirkel te doorbreken. Daarom werd de beslissing genomen voor eigen ri sico een groot zeeschip op stapel te zetten en te trachten dit aan een Nederlandse rederij te ver kopen. Tot dit doel werd op 22 mei een lening van één miljoen gulden aangegaan. Van de „Nederland" - een toepasselijke naam voor het eerste in eigen land gebouwde grote koopvaardij- stoomschip - was de kiel in november 1879 gelegd en in het voorjaar van 1881 was de bouw van het voor de tropen ingerichte schip reeds ver gevor derd. Er meldde zich echter geen koper aan en de N.S.M. was nu wel verplicht de „Nederland" zelf in de vaart te brengen. Bovendien overwoog de maatschappij om, indien geen opdrachten ontvangen zouden worden, nog twee zusterschepen voor eigen rekening te bouwen en de drie schepen in een vaste dienst in te leggen. De „Nederland" maakte een reis naar Baltimore en terug en werd daarna aan de N.A.S.M. verkocht. Bij nader inzien meende de werf namelijk dat het onverstandig zou zijn te gaan concurreren met de Rotterdamse rederij en toen deze een bod op het schip deed, besloot men de „Nederland", zij het met verlies, te verkopen. Voor kosten van de bouwwerf werd de „Neder land" nu omgedoopt in „Leerdam", verbouwd van kuildekschip tot spardekschip en in mei 1882 onder de nieuwe naam in de vaart gebracht. De „Nederlandsch-Amerikaanse Stoomvaart-Maat schappij", die op 18 april 1873 was opgericht, be schikte ten tijde van de aankoop van de „Leerdam" over de volgende zeven schepen: De „Rotterdam" en „Maas(dam)" 1694 BRT, de „P. Caland" en „W. A. Scholten", respectievelijk 2529 en 2584 BRT, de „Amsterdam" en „Edam", 2946 BRT, alle in Engeland of Schotland gebouwd en de „Schiedam", het uit het buitenland aange kochte stoomschip „San Marcos". De „Leerdam", het achtste schip van de rederij, had een bruto tonnage van 2796 BRT, een water verplaatsing van 4000 ton en een laadvermogen van 1700 ton, terwijl de bunkervoorraad uit 500 ton kolen bestond. In december 1889 is het schip in de S.s. Leerdam" (ex „Nederland"- Afbeelding uit jubileumboek H.A.L.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1962 | | pagina 14