y
s:-a
-3S
F*
t I
lo
VA'
Ouwe Jan schreef zijn brief. Hij vertelde zijn kinderen, dat men
zijn levenlang op jeugdindrukken kan vertrouwen, al is men er
van overtuigd, dat ze misschien wel té glansrijk in de herinne
ring blijven voortleven. Zij geven steun in moeilijke uren.
„En het Is zo moeilijk", schreef hij. „Er is mij veel ontnomen,
dat ik liefheb. Ik heb ze allen weggebracht. Vader, moeder, broers,
zusters, jullie moeder en je broer. Alleen de herinnering blijft
en een enkel portret. Maar bij al dit verdriet blijven - hoe vreemd
het is - de beelden van vroegere kerstvieringen onaangetast voort
leven. Is dit het loon voor hen, die veel leden? Ik vier dus mijn
feest alleen. Toch, kinderen, leef ik niet geheel en al in het
verleden, want ik hoop het volgende jaar het grote feest met
jullie te mogen vieren. Vergeet dit niet! Beloof mij nu stel
lig, dat jullie komen. Ik heb reeds te lang moeten wachten.
Wees in gedachten bij mij, als ik straks alleen onder mijn
boom zit."
Het antwoord op zijn brief luidde: „Volgend jaar komen wij
zeer beslist!"
Ouwe Jan zat eenzaam onder zijn kerstboom.
„Kaarsen op mijn leeftijd zijn toch eigenlijk gevaarlijker," dacht
hij. Weer gingen zijn gedachten terug en hij zag zichzelf als
kleine knaap in de kring om de kerstboom in het ouderlijk huis
zitten. Duidelijk zag hij het verweerde gezicht van zijn vader
en de zorgrimpels van moeder voor zich. Broers en zusters zaten
naast hem. Hij hoorde hen praten en dan zingen. Hij zong zelf
mee. De vermoeide ogen van moeder en vader werden glanzender.
Het was feest!
De beelden vervaagden en maakten plaats voor die uit het eigen
gezin. De gezichten veranderden. Zijn vrouw zat naast hem" en
lachte. In de kinderogen glansden de pretlichtjes. Geschenken la
gen gereed en oude verzen klonken uit jonge kelen.
Weer vervaagden de beelden en ouwe Jan zag weer andere ge
zichten. Hij dacht aan het volgende jaar. Dan zouden ze komen,
kinderen en kleinkinderen. In gedachten zag hij de kerstboom al
staan. Hij zag in zijn verbeelding de verlangend glanzende kin
derogen en hij kon zijn ontroering niet bedwingen.
„Hoeft ook niet," dacht hij. „Nu zijn het gelukstranen, want de
kinderen komen! Volgend jaar komen ze. Zij hebben het stel
lig beloofd."
Vertederd en gelukkig staarde hij in het licht van zijn kerstboom.
Plotseling gebeurde het! De kamerdeur ging open en - hoe is
dat nu mogelijk? - daar stapten ze binnen. De kleinkinderen
voorop met verheugde blikken kijkend naar de lichtbron in de
kamer. Er achter zijn zoon en dochter met schoondochter en
schoonzoon.
Ouwe Jan wilde opstaan om ze allemaal te begroeten.
Hij kon zich niet bewegen en staarde sprakeloos naar zijn on
verwachte gasten, die hem zwijgend en afwachtend aankeken.
„Wat mankeert me toch? Dat kan toch niet? Zij zouden toch
volgend jaar pas komen?"
Weer wilde hij opstaan om hun de plaats rond de kerstboom te
wijzen. Hij wilde in de ogen van zijn kleinkinderen nog eenmaal
het licht zien, zoals dat alleen bij kinderen gezien wordt.
„Nog eenmaal," dacht ouwe Jan. Toen werd het hem vreemd
te moede. De kamer scheen groter en groter te worden. De
kerstboom reikte tot het plafond. De glans in de kinderogen
werd zo groot en lieflijk, dat hij het bijna niet kon verdragen.
Het licht scheen de gehele kamer te vullen. Ouwe Jan moest er
de ogen voor sluiten
Toen de andere morgen - nog heel vroeg - één der buren in
ouwe Jan's huisje nog licht zag branden, vond hij het zó vreemd,
dat hij naar binnen ging.
Hij zag aan de vredige trekken, dat ouwe Jan zijn laatste feest
in vreugde had gevierd.
r»y> u 4,
i
-:\
i s j I
1 1
-
y 't
4
v V 1
'y<i