Het Kerstcadeau
(^NIEUWS
60
DOOR A. RUTGERS VAN DER LOEFF-BASENAU
óók maar zo gebruiken.
Goed dan, Meidje stond met
haar vader voor de grote
kooi. Wat voor kooi, zul je
vragen. Een grote honde-
kooi in een erg groot dieren-
asyl. Ik was daar toevallig
terecht gekomen omdat ik
zocht naar onze buurhond,
die van zijn vrouw was
weggelopen. Maar Meidje en
haar vader waren er hele
maal niet toevallig geko
men. Zij kwamen echt om
naar de honden te kijken, er
een uit te kiezen en mee naar
huis te nemen. Dat kan na
melijk, niet overal, maar in
dit asyl wel. Ze stonden sa
men voor de kooi en kéken
en kéken. Vooral Meidje. Er
is een uitdrukking die zegt,
dat mensen zich de ogen uit
het hoofd kunnen kijken.
Nou, zó keek Meidje nu.
En ondertussen wiegde zij
zachtjes met haar hoofdje
heen en weer en haar twee
blauwe strikken wiegden
mee.
Waar zij naar keek? Naar al die honden natuurlijk. Er
waren, geloof ik, wel veertien of vijftien, of misschien wel
zestien honden in dat hok. Allemaal achter de tralies. En
natuurlijk verlangden ze er allemaal naar, dat iemand hen
zou komen uitkiezen en meenemen naar een goed en
gezellig thuis.
Vlak vooraan, met zijn natte neusje door de tralies heen,
was een heel klein jonkie. Met een zacht, bruin velletje,
dat glansde en dat helemaal los om zijn lijfje zat. Hij had
slappe, zijdeachtige oortjes en het liefste kopje dat je je
maar denken kunt. Meidje keek en keek naar hem en hij
keek terug met donkere, slimme oogjes, in een scheef kop
je. Hij keek zo vleiend mogelijk, want hij wilde een
goed figuur slaan en waarschijnlijk vond hij dat kleine
meisje ook wel erg lief.
„Dat is wel een aardig hondje," zei Meidje's vader, die
achter haar stond.
Meidje zei niets terug. Zij keek maar. Ook naar de andere
honden.
Er waren grote en kleine, mooie en lelijke, bruine en
zwarte. Er was ook een witte poedel, die op zijn achter-
Ik heb het toevallig zelf gezien. Samen stonden ze
voor de grote kooi te kijken, het kleine meisje en
haar vader. Het was op de dag na Kerstmis, het
vorige jaar. Maar voor het kleine meisje was het nog
steeds Kerstmis en dat is ook eigenlijk zoals het hoort.
Want als Kerstmis echt iets voor je betekend heeft, dan
houdt dat niet zo maar ineens op.
Nu is het natuurlijk gek, dat ik de naam van dat kleine
meisje niet weet. Ik weet wel, dat zij twee blauwe strikken
in haar haar droeg en dat zij steeds met haar hoofdje heen
en weer wiegde alsof zij erg diep nadacht. Maar veel meer
weet ik eigenlijk niet van haar. Ja, dat zij lief voor dieren
is, natuurlijk, en vast niet alleen in de Kersttijd, als ieder
mens elk op zijn eigen manier wel een beetje meer dan
anders zijn best doet om lief en aardig te zijn. Och, eigen
lijk weet ik tóch wel een soort naam voor haar, al is het
dan geen gewone naam ik hoorde namelijk hoe haar
vader „Meidje" tegen haar zei. Misschien noemt hij haar
wel altijd zo. Dat is dan zo'n echt gezellige vaderbenaming.
Ik hoop maar niet dat zij dit verhaaltje leest, want dan
vindt zij het misschien niet eens goed dat wij die naam