en geeft u een een indruk van de machine-installatie van dit pioniersschip. De beide schepraderen werden aangedreven door drie ééncylinder balansmachines, elk van 100 PK nominaal. Van elke cylinder werd de op- en neer gaande beweging van de zuiger van een juk op de zuigerstang en twee daaraan bevestigde koppel stangen overgebracht naar een tweetal meer dan ~bYï meter lange balansen. Aan het andere eind van elk stel balansen was een drijfstang bevestigd, die aan de krukas en de buitenboordsassen met de daar op gemonteerde schepraderen de ronddraaiende be weging gaf. De schepraderen waren van niet-ver- stelbare borden voorzien. Twee stoomcylinders waren vóór de dwarsscheepse krukas opgesteld en één er achter. Ze hadden een binnendiameter van 50", terwijl de zuigerslag 48" bedroeg. Krukstanden onder 120 De luchtpomp, die van eigenaardige kleppen was voorzien, had een boring van 27" en een slag van 24". De stoommachines waren geplaatst op zware langs- scheepse houten balken, die aan de dwarsscheepse bodemspanten waren bevestigd. Twee koperen stoomketels stonden vóór de machine installatie en één er achter. De trekkingen van de beide voorste ketels waren verenigd in één schoorsteen, die een ovale door snede had. De achterste schoorsteen was daarente gen van de gebruikelijke ronde vorm. Om elk van de twee schoorstenen was een water- kast aangebracht, die als voorwarmer voor het ketelvoedingswater diende. Het water werd in de voorwarmer geperst en liep door eigen gewicht in de ketel. Later is deze voorwarmer waarschijnlijk door een standpijp vervangen. Op 26 maart 1826 zou het voor die tijd reusachtige schip te water worden gelaten. Een groot aantal belangstellenden, zowel uit de omgeving van de scheepswerf als uit andere delen van het land, was bijeengekomen om het evenement te aanschouwen. De „Atlas" bleef echter onwrikbaar op de helling zitten. Roentgen liet onmiddellijk drie sleepboten assisteren in de hoop, dat deze beweging in het ge vaarte zouden krijgen. Het mocht niet baten; gedu rende zijn kortstondig bestaan zou een vloek op dit technisch wonder rusten. Uiteindelijk wist men het schip toch te water te krijgen. Het wilde met de bouw van de „Atlas" niet vlot ten. De bouwwerf Hoogendijk deed de N.S.M. zelfs een proces aan, tengevolge van onenigheid over extra kosten die buiten de oorspronkelijke ra ming lagen. Daar ook de levering van ketels en machines veel later plaats vond dan was overeengekomen, over schreden de bouwkosten al spoedig het overeenge komen bedrag van 400.000 gulden. De regering was bovendien ontevreden over de geringe voortgang en drong op spoed aan. Na voortdurende strubbelingen tussen de vier par tijen die bij de bouw waren betrokken: de Regering, de N.S.M., Hoogendijk en Cockerill, was men in augustus 1828 eindelijk zover gevorderd, dat se rieus over een eerste proeftocht kon worden ge dacht. De directie van de N.S.M. maakte op de vergade ring van 12 augustus bekend, dat, gezien het over schrijden van het gevoteerde bouwbedrag, op verlies moest worden gerekend, waarvan men echter, gezien „Zijner Majesteits algemeen bekende billijkheid verwagt bevrijd te blijven". Op 22 september van dat jaar stoomde de „Atlas" van Fijenoord naar Vlaardingen en terug. Over het geheel genomen was er geen reden tot klagen; de Dwarsdoorsnede machinekamer s.s. Atlas" z r 10

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1963 | | pagina 12