/vv
en
de rode
bloem
KERSTVERHAAL VAN LEO UITTENBOGAARD
ILLUSTRATIES VAN JOHAN H. BERG
Het avontuur overkwam me in Zuid-Spanje. Moe en
hongerig na een lange voettocht keek ik niet goed
uit waar ik liep en struikelde over een steen. Toen
ik mijn ogen opsloeg, keek ik in de ondoordring
baarheid van de nacht. Ik voelde een diepe, donkere
pijn in mijn hoofd en ledematen. Ik trachtte mij te
herinneren, wat er was gebeurd, maar door de pij
nen gaf ik het gauw op. Langzaamaan wenden
mijn ogen aan het duister en ik zag nu enkele
meters van mij vandaan een oude vrouw zitten.
Ze glimlachte voldaan, toen ze me zag bewegen,
als had ze hier op gewacht.
„Dank mij en de hemel, m'n beste, dat we je von
den, anders had je er nu nog gelegen. Je bent
knap wat bloed kwijt geraakt!"
Ik wilde mij oprichten, maar meteen begon drei
gend mijn hoofd te bonzen en ik liet me snel weer
neer.
„Houd je gemak maar, je ligt daar goed en morgen
komt er vast wéér een dag", zei de vrouw, terwijl
ze op me toeliep. „Hier, drink een beetje, je zult er
van opknappen." Ze zette een ijzeren kroes aan mijn
lippen en er gleed een branderig goedje in m'n
keel. Ik probeerde m'n hoofd weg te trekken, maar
de oude was sterker dan ik en opnieuw spoelde er
een vurige golf naar binnen. Hierna viel ik in een
diepe,droomloze slaap.
Toen ik ontwaakte, lag ik buiten. De zon scheen vol
en warm. Ik voelde mij krachtiger en minder zwaar.
Opnieuw probeerde ik me te herinneren wat er
met mij was gebeurd, maar weer kwam ik niet ver.
Gretig keken mijn ogen rond. Niet ver van mij af
zat weer de oude vrouw. Er trok een brede grijns
over haar bruine, gerimpelde gezicht, toen ze wat
spottend zei: „Je bent er niet knapper op geworden,
m'n zoon, met die doek om je hoofd. Hij is wat
vuil, maar hij is toch de schoonste, die ik had.
Je bent op een puntige steen gevallen en je bloedde
als een stier na een welgemikte stoot van de mata
dor. Gaat het nou wat beter?"
Ik knikte, want m'n tong was nog te dik om te
antwoorden. De oude vrouw bezat de snor en de
stem van een sergeant-majoor, maar óók viel me
op, hoe gaaf haar tanden nog worden. Op haar
schoot zat een kind, dat, met de vingertjes in de
mond, nieuwsgierig naar me keek. Het droeg, even.
als de vrouw, weinig meer dan lompen. Waar ter
wereld mocht ik toch wel terecht gekomen zijn?
Alsof ze mijn gedachten raadde, zei ze met haar
bassende stem: „Had je ooit gedacht, dat je nog
eens door zigeuners zou worden opgenomen? Schrik
je nou, jochie en loop je nou weg?"
Ze zette het kind met de rug tegen een steen. Het
ging onverstoorbaar met zuigen door, terwijl de
oude vrouw in een wiebelende wagen verdween.
Toen ze terugkwam, bracht ze een dampend bord
uien mee. „Je zult wel lelijk kijken, maar eten móet
je!" Ze ging op haar knieën naast me zitten en
voerde me met haar gore, maar stevige hand.
„Ik weet wat goed voor je is, lange lummel. Ik
24