digt en de hemel begint, zijn bloedrode wolkenvegen. Daaromheen lichter rood, blauwgroen, violet en grijs, donker en licht. In de straten begint de schemer al. „Luister", zegt Jan Dotte en hij hoest even, want zijn stem klinkt schor. „Luister goed, ik heb jullie nodig. Ik ga wat bouwen. Een nieuwe schuur, maar een hele mooie. Met grote glazen deuren, die helemaal open kunnen. De open kant komt naar de velden toe, daaar!" Jan Dotte wijst naar het verre bouwland en alle ogen volgen zijn grote hand. „Er moet een dubbele houten vloer in, tegen het vocht en een kast en een grote tafel, om planten op te zetten en een aquarium met vissen. Jawel! En het dak wordt plat, met grind. De zolde ring maken we van zachtboard, dat houdt de warmte tegen en de kou. Morgen worden de spullen gebracht. Het moet in twee weken af. Dat kan alleen als jullie me goed helpen. Goed? Ries? Niek? Kees? Jaap? Joop? Jos??" Ze knikten om beurten, ernstig als mannen. „Niek, zegt hij", denkt Niekie. „Ik ben tenslotte ook geen kind meer." „Kees, zegt hij", denkt Keeske. „Ik zal thuis zeggen, dat ze me Kees moeten noemen." „Jos", denkt Joske. „Jos, dat klinkt als een man. Dat lijkt lang niet zo op een meisjesnaam." „Joop, heeft hij gezegd", denkt Jopie, met een ril ling van geluk. „Niet domme Jopie, maar gewoon Joop, Joop!" „En jullie?" vraagt Jan Dotte aan Willeke en Wiesje en Marleen. De tweeling knikt met donkere drop ogen van zaligheid. Ze horen er ook bij. „Ik doe niet mee", snauwt Marleen. „Ik zal daar gek zijn en aan zo'n idiote schuur bouwen. Mag ik niet eens van thuis, wordt mijn jurk vies." „Poeh, smaalt Jaap. „Zonder jou schieten we ook veel beter op. Morgen beginnen, Jan Dotte?" „Mor gen beginnen. En nu allemaal naar huis." Niemand protesteerde. Ze zijn gegaan alsof 't heel gewoon is. Alsof ze hun moeder niet iedere avond vijf, zes keer laten roepen. Als grote mensen zijn ze gegaan, want zo voelen ze zich ook. Alleen Marleen is de straat uit gestapt, Marleen, de nuf. 't Mocht wat! Die zal nog bijdraaien, let maar op. Vroege ochtend. Over de landen parelt nog de dauw. De hemel is strak blauw, als een enorme lap licht blauw flanel voor wel duizend kinderpyama's. In de wilgen schetteren scheldend een troep mussen. Jan Dotte staat wijdbeens op zijn stoep en blaast dikke rookwolken uit een grote pijpekop. De jon gens zijn allemaal al gekomen, snuivend in de och tendlucht. De tweeling komt aangeschuifeld, hand in hand. Jan Dotte buigt. „Mögge, dames. Kunnen jullie koffie 28

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1964 | | pagina 30