Toen ze al bijna een half uur had geaarzeld, kwam Jane om iets te kopen. Jane was populair, maar May kon haar niet aardig vinden hoewel ze zelf plichtsgetrouw meedeed aan de verering. Jane was twaalf en de oudste van hen die nog kind waren; ze werd door de kleintjes beschouwd als aller aan voerster, door de ouderen echter geminacht. Met haar schelle stem vroeg ze om lollies voor twee penny. Onverschillig zuigend kwam ze naar buiten, een gezicht zettend of deze ongekende rijkdom haar volkomen koud liet. Toen zag ze May schuw en teruggetrokken staan en vroeg uit gewoonte: „Ha die May, moet je 'n lik?" May zweeg en opende haar kleine bruine hand om haar schat aan Jane te laten zien. Wat die toen zei, was onvergetelijk. Koud en snerpend kwam haar stem: „O, ik zie dat je al hèbtEn May zag heel haar wereldje van vertrouwen ineenstorten. Met snelle veerkrachtige pas - zonder groet, zonder één verder woord - liep zij naar haar steegje. May keek haar na met brandend hete tranen in de ogen; ze begreep er niets van - ze was nog zo klein. Kort nadat Jane was weggegaan, had May haar besluit genomen. Ze greep de knop van de winkel deur en begon met haar rechterzij tegen het verve loze hout te duwen, toen er een nieuwe onderbre king opdaagde in de gestalte van een oude man met een orgeltje, die dadelijk de belangstelling van het kind trok. Hij zag er afgeleefd uit, had een kleurloos gezicht op het rood van zijn dronkemansneus na, die als een droevige lampion uit de rimpels stak; waterige ogen, bijna schuilgaand achter dikke wallen en grote borstelwenkbrauwen. Hij had donker haar met grijze banen ertussen door, en boven zijn ongescho ren kin over zijn mond hing een zware grauwe walrussnor. Maar het bizonderste aan hem - ja, het mooiste wel - was toch het ouderwetse buik orgeltje, beschilderd met een vaag uitzicht op een fantasieland. Het was juist het tragische bij al dat rare, het wa ren de sporen van een bedorven en bedronken le ven, dat May zo aantrok en afstootte tegelijk. Ze voelde zich helemaal beklemd worden; met grote ogen staarde ze naar de trieste walrussnor, en er kwamen wilde en sentimentele fantasieën in haar op over zijn leven. Toen pakte het mannetje de roestige zwengel en begon eraan te draaien; het piepte en jankte bin nenin het orgel, als een opgesloten dier. Eerst neu riede hij zomaar wat mee op de onherkenbare melo die, die einde noch begin scheen te hebben; na een poosje begon hij er schor en struikelend bij te zingen. May wist dat het niet mooi was, maar een week gevoel maakte zich van haar meester en ze moest een paar maal slikken en haar kiezen op elkaar klemmen, want een bittere smaak kwam in haar mond. Ze staarde ademloos en luisterde; zonder dat ze het merkte was de zon verdwenen en werd het kil en vochtig Vreemd genoeg werd plotseling de betovering ruw doorbroken. De winkeldeur waar May tegen leun de, vloog open en Mrs. James stoof onder een felle woordenvloed naar buiten. „Ach vent, hou jij toch op met je gejank! Niet om aan te horen! Hoepel op en ga in de rijkeluis- buurten staan krassen; die lui hebben daar toch niks beters te doen as naar zoiets te luisteren. Maar wij wel, as je soms dacht van niet! Vooruit!" Wonderlijk veranderden de gelaatstrekken van de oude man. Hij kneep zijn ogen bijna dicht, zodat zijn gezicht een geniepige uitdrukking kreeg, en keek de vrouw vol haat aan; toen vertrok zijn mond raar, net of hij wou gaan huilen. May hield haar penny gereed om die aan hem te geven, maar James' vrouw vervolgde: „En jij meisje? Wat wou je hebben?" May staarde haar verbluft aan, en te verlegen om zich zo gauw te verweren stamelde ze: „Een lol- lie voor een penny alstublieft en tegelijk had ze spijt, want de oude orgelman had tenminste nog wat aan het geld gehad, maar een lollie, wat was dat anders dan ijs met een bijsmaak? en die vinnige mevrouw James May had zich laten vangen. Met de lollie in de hand holde ze de oude man na. Hij was een steegje ingelopen en nu kon ze zijn gestalte zien: moe en gebogen, net als de huizen waartussen hij doorliep; een trillend hoofd en be verige handen aan het orgel. „Orgelman - orgelman! Komt u morgen weer? Ik vond het zo mooi! En morgen krijg ik nog een penny, die geef ik dan aan jou. Een penny is toch veel - wilt u daarvoor komen, voor mij?" De oude man keek even naar zijn centenbakje, waarin eenzaam een sixpence-stuk lag, en toen naar het kind dat met smekende ogen naar hem opkeek. Hij lachte een mager, bibberig lachje, legde zijn hand op de donkerbruine krullen en zei hees: „Ja kleine, ik kom morgen weer, vast en zeker, en al leen voor jou. Vergeet je penny maar niet." En hij schuifelde verder, door May met ogen don ker van dankbaarheid nagekeken. Maar één enkele penny, zoals die voor May on schatbare waarde had, betekent voor grote mensen weinig. En van een stralende kinderlach en twee glanzende ogen kan je niet leven, zeggen zij die hun kindzijn vergaten. Kleine May kreeg de penny van haar vader. En op het mistige pleintje wachtte ze urenlang, maar niemand kwam of bleef bij haar staan - alles ging voorbij. Toen wist May: hij moest dood zijn, het kon niet anders. En het was de eerste keer, dat ze het ge weldige, verlatene van de dood ervoer. Voor haar bestond geen twijfel. 's Avonds in het smalle bed huilde ze zich in slaap. 28

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1964 | | pagina 30