«Plezier na het werk»
de Rijstepikkers
Onder de naam rijstepikkers gaat eigenlijk een vrij
omvangrijke groep vogels schuil, want haast al de
nonachtige vogels vinden hun oorspronkelijke biotoop
in de omgeving van de sawah, die ook hun voor
naamste voedselbron is.
Maar de meest bekende is wel de grijze rijstvogel
(padda - Oryzivora); hij is ook de oorspronkelijke,
heeft een zwarte kop, witte wangen, zwarte staart,
grijs bovendek, naar onderen, naar de stuit licht ver
lopend.
Vroeger kwamen zij alleen voor op Java en Bali,
maar tegenwoordig zijn zij ver over Zuidoost-Azië
verspreid, zelfs tot aan Oost-Afrika en St. Helena.
Bij de Japanners was deze vogel dan ook spoedig een
vrij algemeen huisdier geworden. Zij fokten er vrij
regelmatig mee en zodoende kwamen daar ook de
eerste kleurvariaties met deze vogels voor, n.l. wit en
geel. Volgens de oude Nederlandse lectuur waren deze
vogels hier te lande slecht of niet te fokken, maar deze
legende is allang door de feiten achterhaald. Tegen
woordig zijn zij als zelfgefokte vogels ook vrij re
gelmatig op tentoonstellingen te zien.
Zelf fok ik deze vogels haast ieder jaar en het mees
te succes heb ik met de witte variëteit. Het moeilijkste
is m.i. het samenstellen van een goed fokpaar. Het
meest zekere is de zang van de man, want de pop
zingt niet, tenminste als je het zingen wilt noemen,
want het is een langzaam sterker wordend geratel.
Een ander punt waar ik altijd op let, is dat als zij gaan
slapen en ze zitten naast elkaar op de stok, dan let
de man altijd op dat er geen minnaar aan de andere
kant van de pop plaats neemt. Mocht dit zo zijn, dan
hipt hij over de pop heen en plaatst zich tussen de
pop en zijn concurrent in, die hij dan met geratel en
heen en weer zwaaien van zijn kop met opengesperde
bek tracht te verjagen.
Indien je deze vogels dus in een vrij ruime voliëre
houdt, kan dat vooral tegen de avond vrij veel onrust
geven, vooral als er ook nog andere vogels bij zit
ten. Toch is het heel amusant om er naar te kijken
en juist voor diegenen, die de tijd nemen om hun vo
gels te observeren, is het verschil in geslacht vrij een
voudig waar te nemen.
Bij mij broeden ze ook, in tegenstelling met wat
meestal in de boeken staat, het best in een niet te
ruime kooi, zo ongeveer 70 cm lang en hoog en 30
cm diep, waarin ik dan een nestblok ophang van 15
x 15 x 20 cm en ze dan ruim voorzie van vrij grof
nestmateriaal, b.v. stro.
Het aantal eieren varieert van 5 tot 8 en zodra het
legsel voltooid is, broedt de pop het meest, terwijl de
man heel dicht in de buurt van het nest bivakkeert,
terwijl hij steeds zingt en indringers op een afstand
houdt.
Zij laten zich, net zoals met vele andere vogels het
geval is, in de eerste dagen van de broedperiode snel
van het nest afjagen, doch komen er ook spoedig
weer op terug.
Na ongeveer 16 dagen zijn de jongen er meestal al.
Die blijven de eerste 8 dagen kaal en hebben zelfs
geen dons. Ze groeien meestal echter heel vlot.
Zodra de jongen er zijn (en dat is mijn persoonlijke
opinie), is het beter de eerste week geen groenvoer
te geven, maar wel bij hun normale menu tropen-
zaad een stuk goed uitgeknepen geweekt oud brood.
Merkwaardig is het ook, dat bij het fokken met witte,
er bijna altijd weer jongen bij zitten, die de wild
kleur hebben. Vele jongen zijn dan ook bont en van
deze laatste worden er veel pas wit in hun tweede
levensjaar.
Hoe dan ook, mijn rijstepikkers wilden nooit, in wel
ke vorm dan ook, rijst eten. Hopende met deze erva
ringen u van dienst te zijn geweest, wens ik de lief
hebbers veel succes met deze intelligente, bewegelijke
vogel. P. C. DE GRAUW.
16