f
Plezier na het werk»
Grasparkieten
V - J
(melopsittaccus undulatus)
De meeste vogelliefhebbers schrikken als je over
grasparkieten gaat praten, en hun eerste commen
taar is dan ook: die schreeuwers komen bij mij niet
in huis.
Toch is dit antwoord ergens onverdiend en eenzij
dig, want deze dieren, die al meer dan 100 jaar in
Europa zijn en in meer dan 30 verschillende kleur-
slagen gefokt worden vergaat het dan zoals met
vele dingen die beoordeeld worden, één minder
goede eigenschap wordt steeds naar voren gebracht
en tien goede eigenschappen worden niet gezien.
Want de grasparkieten eisen weinig zorg, eenvou
dig voedsel, broeden eenvoudig, zijn levendig en
intelligent, trouwe broedverzorgers enz.
Zij komen oorspronkelijk uit Australië, en wel van
het Savanne-gebied waar in de warme periode de
rivieren en plassen droog vallen, en dit is dan ook
waarschijnlijk de reden, dat zij weinig behoefte aan
water hebben, zich haast nooit wassen, en het da
genlang zonder dit kostbare vocht kunnen stellen.
Als u zich bij de aanschaf van parkieten van een
paartje wilt verzekeren, let dan goed op, want het
geslachtsonderscheid is vooral te zien aan de neus-
doppen, die bij de man blauw zijn en bij het vrouw
tje een hoornkleur hebben.
Deze neusdoppen moeten altijd goed gaaf en glad
zijn, want bij oude of zieke dieren zijn deze dop
pen ruw en verschrompeld.
Ook de houding van de vogels is belangrijk; ideaal
is als zij met een hoek van 60 graden op de stok
zitten, niet doorgezakt of gebogen, niet pluizerig,
en aan iedere zijde van de kop drie regelmatige
zwarte keelstippen.
Als broedplaats hebben zij graag een gesloten kastje
met een bodemoppervlak van 15 X 15 cm en 25 cm
hoog, met een invlieggat van 4 cm doorsnee, ter
wijl de bodem wat hol kan zijn in verband met het
wegrollen van de eieren; zij gebruiken n.l. geen
nestmateriaal.
De broedduur is 18 tot 20 dagen, na het tweede ei
gerekend, en een legsel van meer dan 5 eieren is
niets abnormaals; over het algemeen komen de
jonge parkieten vlot groot, zonder dat zij speciaal
opfokvoer gebruiken.
Heeft men de bedoeling om de jonge parkieten
handtam te maken, dan gaat men als volgt te werk:
als de jongen zo ongeveer 15 dagen oud zijn, neemt
men ze dagelijks even in de hand om ze aan men
sen te laten wennen; als zij dan een dag of dertig
zijn, komen zij uit het nest, en ook dan neemt men
ze regelmatig op de hand, terwijl men zorgt geen
onverwachte of snelle bewegingen te maken.
Zodra het jonge diertje nu zelf wat kan eten, is het
't beste om het in een apart kooitje te zetten; voor
de zekerheid wat zaad op de bodem strooien opdat
zij dit gemakkelijk leren vinden.
Nu duwt men steeds met de wijsvinger tegen de
borst van de vogel; dan moet hij kiezen: óf van zijn
stokje vallen óf op de vinger gaan zitten, waarvan
hij dan meestal het laatste kiest.
Het beste is ook om ze dan buiten gehoorsafstand
van andere parkieten te brengen, dan vliegen ze
meestal na een week of twee met hun verzorgers
mee en hechten zich daar sterk aan.
Ook is het dan mogelijk om ze praten te leren; na
tuurlijk nooit zo goed als papegaaien, maar enkele
woorden of zinnetjes leren ze best.
Zelf heb ik op het moment twee exemplaren op
die manier mak gemaakt, waarvan ik er één rustig
mee naar buiten kan nemen zonder dat hij weg
vliegt.
Natuurlijk, overdrijving is altijd slecht, en als u een
20 kweekkoppels in de kamer zou hebben, dan was
de aardigheid er gauw af.
Maar één enkel kweekstel, of een enkeling die hand
tam is, maakt niet zo veel herrie, en het geluid dat
zij maken is soms zelfs melodieus en vormt voor
diegenen, die de gehele dag het staccato van lucht-
hamers en het monotone gestamp van machines ho
ren, vaak een verkwikking voor het oor.
P. C. DE GRAUW
17