het vrouwtje, „en die had het héél
vroeger eens van een vreemde
oude vrouw gekregen. Het moet
een toverring zijn. Ze vertelde er
bij, dat degene, aan wiens ring
vinger dit ringetje past, zo mooi
zal zijn als geen ander. Mij paste
het nooit, mijn vingers zijn véél te
dik, maar wil jij niet eens pro
beren
Met kloppend hart schoof de klei
ne prinses de ring over haar vin
ger. „Hij past!" zei ze verheugd.
Het oude vrouwtje knikte tevre
den. „Hij past," herhaalde ze dan,
„maar dat is nog niet alles Er
hoort nog een spreuk bij, vertelde
mijn moeder altijd. Luister goed:
Wie is, wat hij wezen kan, En
eigen last vergeet, Is wat hij ook
vrezen mag, Steeds schoner dan hij
iveet.
koos ze een smal pad dat door het
bos voerde.
Toen ze een eindje gelopen had,
meende ze iets te horen bewegen
in het kreupelhout. Ze schrok
eerst wat, ze was immers maar al
leen en het werd al donker. Haas
tig liep ze verder, maar toen ze
even later een klagelijk gejank
hoorde, moest ze om haar angst
lachen. Het moest een dier zijn
dat in nood zat.
Vol medelijden wilde het prinsesje
dadelijk gaan kijken of ze soms
helpen kon. Ze verliet nu het bos
pad om tussen het kreupelhout
naar het dier te zoeken.
Met haar handen boog de kleine
prinses de takken uitéén, maar
toch kon ze niet voorkomen dat
haar lange blonde haren in de
Zachtjes herhaalde de prinses de
woorden. Ze vond het een vreem
de spreuk en begreep er niet veel
van.
Wie is, wat hij wezen kan en
eigen last vergeetEigen last
vergeet? Ach, wat moest de kleine
prinses nu blozen. Ze had immers
de laatste tijd aan niets dan zich
zelf gedacht! Ze schaamde zich
zo, dat ze het ringetje en al wat
haar bezwaarde vergat.
Ze stond vlug op en nam afscheid
van het oude vrouwtje. „Ik moet
nu gauw naar huis," zei ze, „dan
kan ik voor het helemaal donker
is nog even wat vruchten plukken
voor het zieke kind van de poort
wachter. Dat heb ik de laatste da
gen helemaal vergeten".
Maar toch begon de schemering al
te vallen voor ze de slotpoort be
reikt had. Om eerder thuis te zijn,
twijgen verward raakten. Soms
struikelde ze over boomwortels,
die ze in het donker niet gezien
had en haalde haar kleedje open
aan uitstekende takken. Maar ein
delijk werd haar moeite beloond
en vond ze, verscholen onder de
struiken, een jong hondje, dat in
een strik geraakt was. Met voor
zichtige vingers bevrijdde ze het
diertje, dat dankbaar haar handen
likte.
Toen ze zag dat het beide achter
pootjes bezeerd had, nam ze het
op en begon zó de terugweg. Maar
of het nu kwam doordat het zo
donker was geworden of de prin
ses zo moe, ze kon het bospad niet
meer terugvinden, hoe ze ook
zocht.
Eindelijk, te moe om verder te
gaan, ging ze tegen een grote
boom zitten en viel al spoedig in
slaap met het hondje op haar
schoot.
Hoe lang ze zo gezeten had, wist
ze niet, toen ze plotseling wakker
schrok door het vrokelijke geblaf
van het hondje en stemmen in het
bos, die een naam riepen die ze
niet verstond. Het duurde niet
lang of ze zag een kleine stoet na
deren.
Voorop liepen een paar mannen
die toortsten droegen en achter
hen kwam iemand die de prinses
wonderlijk bekend voorkwam. Wie
was dat toch?
Ze durfde haar ogen haast niet te
geloven, maar toch kon het nie
mand anders zijn dan de vreemde
prins! Blozend stond ze op, met
het hondje nog steeds in haar
armen.
De prins was heel verbaasd toen
hij haar zag en nog wel met zijn
hondje! Zijn hondje, dat die mid
dag weggelopen was van de reis-
stoet en waar ze nu al urenlang
naar zochten
Stamelend legde het verlegen prin
sesje hem uit hoe ze het hondje
gevonden had.
Glimlachend keek de prins op haar
neer en dacht dat hij nog nooit
zo'n lief meisje gezien had. Dat
ze een koningsdochter kon wezen,
kwam geen ogenblik in hem op,
zo armoedig zag ze er uit met haar
gescheurde kleedje en verwarde
haren.
En hoe langer hij naar haar keek,
hoe liever hij haar vond, tot hij
eindelijk begreep dat zij het enige
meisje op de hele wereld was,
waarmee hij zou willen trouwen.
Maar hij zei het haar niet, want
hij had zijn vader immers beloofd
dat hij één van de drie konings
dochters tot vrouw zou nemen
Toen werd hij erg bedroefd en
liep stil voort naast de kleine prin
ses. Bij de slotpoort nam ze haas
tig afscheid van de vreemde prins
en verdween in de donkere tuin.
De volgende morgen, al heel
vroeg, was alles in rep en roer.
Er zou een groot feest gegeven
worden ter ere van de vreemde
prins, die die dag zijn bruid zou
kiezen.
Ook de drie prinsessen waren al
24