Plezier na het werk
De zwarte lijster
J
(Turdus m. merula)
Deze officiële naam doet ons stadsmensen vreemd
aan en daarom heet deze vogel in de volksmond
gewoon Merel. Maar zingen doet hij als een lijster,
zij het dan met minder variatie.
Meestal vroeg in februari, als er een paar minder
gure dagen zijn, laat de merel zich al horen, vooral
bij het aanbreken van de dag en naarmate de vorst
minder wordt, zingt de merel intensiever, liefst
vanaf een hoog punt, b.v. een televisie antenne of
schoorsteen.
Het zijn oorspronkelijk bosvogels, maar vooral in
de laatste 50 jaar hebben zij zich steeds meer en
meer aan het stadsleven aangepast en zijn zij vooral
hier in westelijk Nederland echte standvogels ge
worden.
De jongen verlaten het nest al als zij zo ongeveer
14 dagen oud zijn en dus nog niet kunnen vliegen.
Daarom maken de ouders zo'n nest ook niet te ver
boven de grond, omdat de jongen anders doodval
len en zo'n nest is dus maar zelden boven de twee
meter te vinden.
Het broeden duurt maar 14 dagen en dat doet
meestal de pop alleen, terwijl de man wel in de
naaste omgeving te vinden is.
Zodra de jongen uit het ei zijn, begint voor de
ouders een zware taak en meestal verraden zij dan
ook de plaats waar het nest verborgen is, omdat zij
onophoudelijk af en aan vliegen met voedsel, ter
wijl, als zij broeden, het nest maar een paar maal
per dag verlaten wordt en dan nog als er niemand
in de buurt is.
Meestal zijn wormen het hoofdvoedsel voor de jon
gen en het is merkwaardig, dat de oudere dieren
de wormen eerst een paar maal pikken en flink door
de aarde halen, zodat er wat aankleeft, voordat zij
ze de jongen aanbieden.
Het schijnt nu dat die aarde een nuttige taak heeft
bij de spijsvertering n.l. het op peil houden van de
darmflora door de in de aarde aanwezige schim
mels en microben, terwijl het de ontlasting van de
jongen bindt en de eventuele gassen en slechte stof
fen absorbeert.
Zodra nu de jongen het nest verlaten hebben, zitten
zij hulpeloos onder een struik te wachten totdat er
een van de ouders met voedsel komt opdagen, en
dat is dan meestal de periode dat Jan en alleman
met jonge merels komen opdraven die niet kunnen
vliegen.
Hoe goed ook bedoeld, laat deze jonge dieren, die
bruin van kleur zijn, liever op de vindplaats, want
nog zeker een week lang weten de ouders de jongen
te vinden en te voederen en dan zijn zij meestal
zelfstandig genoeg om zich bij gevaar tijdig uit de
voeten te maken.
Vroeger hield men deze zangers wel als kooivogels,
maar gelukkig is deze goede oude tijd ook voor de
merels voorbij en mag je ze volgens de wet niet
vangen, kopen of vervoeren of ten verkoop voor
handen hebben.
Ook bij W.F. was de productie van merels dit jaar
goed. Rond het hoofdkantoor in de cottoneaster-
struiken zaten tientallen nesten en die werden nog
goed beschermd ook.
Deze bescherming was goed merkbaar toen de
W.F.-fotograaf dit plaatje van een nest jonge me
rels wou maken en ik hem even mocht assisteren.
Het was op een van de zeldzame mooie voorjaars
dagen en rechts naast de ingang van het hoofdkan
toor. Zodra ik daar maar de tak aanraakte van de
struik waarin zich het nest bevond, verschenen et-
allerlei boze gezichten achter het raam zo van „wat
mot dat", het was niet gastvrij, maar toch deed dit
deze vogelliefhebber wel goed.
P. C. de Grauw