meteen in de woonkamer terecht. Je
zag dan een helder geschuurde hou
ten vloer, of rode tegels, en de
zware meubelen van die tijd. Aan de
muren hingen vaak schilderijen, ook
bij „gewone mensen". Werkelijk, de
burgerman kocht in die tijd graag
een goed olieverfschilderij om zijn
kamer te versieren. Dat stond heel
goed tegen de gepleisterde muur (be
hang kende men toen nog niet). Een
mooi stuk was niet duur, want er
waren veel goede schilders in de
Gouden Eeuw. Bovendien dachten
de mensen er meer dan nu aan, dat
één goede aankoop beter is dan een
heel rijtje waardeloze.
WINKELS
In de straat zag je wel winkels,
maar andere dan nu. Men kon nog
geen grote ruiten maken. Meestal
waren de winkels van voren open,
zoals je dat in zuidelijke landen nog
wel kunt zien. Voor het venster
zaten dan luiken, die niet opzij open
draaiden, maar één omlaag en de
andere omhoog. Ze werden zover
gedraaid, dat ze horizontaal ston
den. Het bovenste vormde dan een
afdak, het andere deed dienst als
uitstalkast of als toonbank.
Ook de werkplaatsen - meestal in
het voorhuis ondergebracht - waren
zo voorzien. Het kon dus in een
straat heel levendig zijn met al die
verkopers en ambachtslieden vlak
aan de weg, met de mensen in kleu
rige costuums er bij.
UITHANGBORDEN
Je zoudt, als je in een stad van drie
eeuwen geleden wilde kijken, mer
ken dat de huizen niet genummerd
waren. Hoe moest iemand dan zijn
adres opgeven Dat was toch niet zo
heel moeilijk. De straten droegen
namen. De meeste huizen hadden
een kenmerk. Ze waren voorzien
van een uithangbord of van een
gevelsteen, die gewoonlijk iets om
trent de bewoner vertelde.
Een vishandelaar „hing een vis uit",
d.w.z. hij liet die op een uithang
bord of een steen in de muur uit
beelden. Zijn collega onderscheidde
zich van hem door twee vissen uit te
V"2 OOSTINDISVAER13
hangen, een ander had er drie. En de
vierde? Die beeldde een gekroonde
vis af.
Zo bezat elkeen wel zijn stenen,
houten of ijzeren adreskaart. En de
ambteloze burger zonder voor de
hand liggend teken? Hij redde zich
door op te geven, dat hij woonde
naast „De dubbele adelaar", „De
rode leeuw", „De gekroonde valk",
of wat dan ook.
Er waren grappige namen. Zo „Het
geleerde varken". Maar vergis je
niet. Hiermee werd geen varken be
doeld, dat heel veel kennis bezat,
maar een dat „geleerd" had. Een ge
dood varken werd nl. voor verdere
bewerking met de rug op een leer of
ladder gebonden. Zulk een uithang
bord voerde een spekslager.
TIJDVERDRIJF BIJ AVOND
De avonden waren in Rembrandt's
tijd wel eens moeilijk om door te
komen. Een pitje op raapolie ver
spreidde niet veel licht. Kaarsen
waren beter, maar de kosten liepen
nogal op. De mensen praatten wat
en dronken een kroes bier of een
glas wijn (nog geen koffie of thee).
Ze zongen er vaak bij, ze speelden
kaart of trictrac.
Veel meer dan nu musiceerden de
mensen zelf. Zij bezaten nog geen
radio, die ons van het zelf spelen af
brengt, omdat het luisteren gemak
kelijker is dan het doen. De mensen
van vroeger keken de nieuwmaren
in, de wekelijks verschijnende voor
lopers van onze kranten. Ze waren
blij, dat ze af en toe enig nieuws
onder ogen kregen, en spraken er
uitvoerig over. Ofwel ze gingen zo
maar een buurpraatje maken, of zet
ten zich bij goed weer vóór het huis
bij de weg om wat van de frisse
lucht te genieten.
DE DICHTKUNST
Met groot plezier waren velen lid
van een vereniging, die de dicht
kunst bevorderde. Dat bracht een
leerzaam tijdverdrijf. Elke stad had
een of meer genootschappen, waar
van de leden gedichten en toneel
stukken maakten, de bestuurders
wedstrijden en prijsvragen uitschre
ven.
Doordat zo velen zelf de letterkun
de beoefenden, bestond er ook veel
belangstelling voor het toneel.
Je weet inmiddels, dat wij in de
Gouden Eeuw dichters hadden van
groot formaat, zoals Vondel. Zulke
mensen schreven stukken van hoog
gehalte, die ons nog veel te zeggen
hébben.
Op de achterste rijen in de schouw
burg of de voor de gelegenheid in
gerichte zaal stonden dan de men
sen die ook eens iets wilden zien. Ze
luisterden als het hun interesseerde,
lachten als het grappig was, huilden
tranen met tuiten als het de held op
het toneel slecht ging.
De jongelui snoepten, kibbelden
en hinderden de andere bezoekers.
Ze gedroegen zich wat luidruchtiger
dan de meeste ouderen, die in vroe
ger tijd zich ook de tijd gunden om
onder het spel een praatje te maken
en wat te eten. Er werd van nie
mand verwacht, dat hij gedurende
een heel toneelbedrijf muisstil bleef.
Werd 'het spannend, dan werd er
wel om stilte geroepen. Nu behoeft
dat niet meer.
Er is in alles wel veel veranderd
sinds de tijd waarin Rembrandt leefde.
23