ZOLDER 498
De kinderboot
Een kerstverhaal door Nora Petit en geïllustreerd door Jacques Bot
d
„Zijn schoenen zijn lek", zei Marietje.
„Je kunt wel zien dat hij geen geld voor de kapper
heeft", zei Hans.
En Wim: „Ik geloof dat hij niet eens elke dag warm
eten krijgt."
Ze keken alle drie naar boven, naar het dakkamertje
waar de gekke arme dichter woonde.
Dat hij arm was wist iedereen. Je hoefde alleen
maar zijn uitgeholde wangen te zien.
Niemand wilde zijn gedichten lezen omdat ze zo
gek waren. Is het dan een wonder dat de mensen
de dichter zélf ook gek vonden?
Het ergste was dat de dichter ze zelf óók gek
vond Hij begreep eigenlijk niet dat hij ze had
durven schrijven.
„Wat moeten we nou", vroeg Marietje.
De twee andere kinderen antwoorden niet. Ze dach
ten ernstig na. Want de arme dichter moest gehol
pen worden vonden ze. Zijn schoenen moesten weer
heel en die magere uitgeholde wangen moesten weer
dik worden.
Hein kauwde hevig op zijn kauwgum. Zo kon hij
veel beter denken.
„Ik weet het", riep Wim. „We gaan gewoon huis
aan huis vragen of iemand wat voor Zolder 498
te missen heeft".
„Je bent gek", riep Hans, „zoiets mag niet eens."
„Je bent zelf gek", zei Marietje heftig.
„Nou, doen we het of niet", zei Hans kort.
„Doen", zeiden Wim en Marietje tegelijk.
„Waar beginnen we", wilde Wim weten.
„Op het plein natuurlijk, daar staan de grootste
huizen. Hebben we de meeste kans", wist Marietje
wijs.
„Jij aan het eind en ik aan het begin?"
„Goed".
Schoorvoetend belden ze aan.
„Mevrouw", begon Marietje met een beverig stem
metje," we vragen wat voor de dichter in de straat
op Zolder 498, voor zijn kerstfeest."
„Ik ken geen dichter en ik geloof je ook niet",
zei de mevrouw bits en ze deed de deur voor Ma-
rietjes neus dicht.
„Hans en Wim hadden evenmin sukses.
„We pakken het niet goed aan", mopperde Hans.
„Pech, dat hebben we," deed Wim somber.
Alleen de magere oude juffrouw uit het grote hoek
huis had wat gegeven. Een paar schoenen.
„Als ze maar passen", zei Wim tobberig.
„Natuurlijk passen ze", zei Marietje vinnig.
Toen overlegden ze opnieuw.
„We kunnen misschien beter thuis wat vragen",
vond Wim.
En daar waren ze het alle drie over eens.
Thuis keken ze stiekum in kasten, pasten schoenen
die veel te groot waren en zeurden hun moeders
net zo lang tot die het ook leuk gingen vinden.
Marietje kreeg van haar moeder twee paar sokken
en een paar pantoffels.
En bovendien een grote rookworst.
„O hij heeft zo'n honger Mam, zei Marietje, ziels
gelukkig met het resultaat.
En Hans vleide net zo lang tot zijn moeder een
prachtig kerstbrood ging bakken.
„Met veel sucade hoor moeder".
En daar had je Wim weer, met een paar heel goeie
schoenen van zijn opa en de kamerjas van zijn
vader die hij meteen maar had meegenomen.
Dat zijn vader die jas zelfs dagelijks gebruikte
kwam geen ogenblik in Wim op.
En toen kwam Hans weer opdraven met een pak
koffie en een grote koek.
En Wim weer, hijgend want zijn vader had de ka
merjas gemist en was woedend. En toen Wims va
der zelf, met voor alle drie een reep en een knip
oog want hij vond het toch ook leuk.
En een doos sigaren voor de dichter.
En een das van mevrouw De Wit van één hoog.
En toen was de doos die Marietje bij de kruidenier
was gaan halen helemaal vol. Er kon werkelijk
niets meer in.
De kaars die Wim ook nog had gekregen stond er
feestelijk bovenop.
En natuurlijk moest de doos zelf ook nog versierd
25