Wolven
Wat een landschap in Joegoslavië, schitterend.
Bijbels ook. Al twee dagen denderen wij met die
kolossen van verhuiswagens en onze honderd en
zestig kubieke meter stoelen en broeken langs ber
gen en rotsen, langs kinderen die ons nazwaaien en
langs oude mannen die hun stok ter begroeting op
tilden. Overal mensen, mensen te voet. Van de
ochtend tot de late avond lopen ze langs die smalle
asfaltweg, waar weinig verkeer overheen komt.
Ze lopen in de brokkelige goot, hun muildier of os
voor of achter zich meevoerend. Niet op de weg,
die auto's zijn nooit te vertrouwen
Alles hebben ze bij zich: bergen sprokkelhout en
jonge zwarte varkentjes, moeilijk lopende ossen die
hun laatste dienst doen en sterke jonge koppels
runderen die glanzend voortsjokken in dat onme
telijke land, manden met kippen en soms
Hé, wat kwam daar, wat lag daarachter midden op
de weg? We minderden vaart. Jawel, de man in
het café had niet overdreven. Midden op de weg
lag een dode wolf, aangereden door bus of auto.
Die zou wel worden opgeraapt door een slimme
rakker, die zich ineens de uitgeloofde premie her
innerde. Een beste kerstmis met weinig moeite!
Twee keer nog die middag zagen we er een. Vlak
voor ons, op nog geen vijftien meter van de ver
huiswagen, de weg overstekend. Twee keer een
wolf, op klaarlichte dag.
Snelle vingers
Niet voor niets wordt het vee zo goed bewaakt.
Als men twee dieren ziet is er op z'n minst één
mens. Meestal vrouwen.
Vrouwen van alle leeftijden: jong en knap, oud,
levensmoe en kromgewerkt. Allemaal hebben ze
een hoofddoek om, allemaal zijn ze met iets bezig
terwijl ze op het vee passen. Ze spinnen.
Honderden jaren gaat de zakkalender terug op die
momenten. Nu, einde 1965, vrouwen in het zwart
op een stoppelig stuk land waar drie koeien en
wat schapen rondlummelen, vrouwen die spinnen
uit de vrije hand. Een dot schapewol met een lap
bij elkaar gebonden ter hoogte van de schouder en
ergens bij de heup de stok, waar de draad opge
wonden wordt.
Tussen die twee attributen in de nijvere, geoefende
en snelle vingers van die Joegoslavische vrouwen.
Razend snel draaien ze de vingers rond, van de
pluk wol tegelijkertijd een draad makend.
Ze praten met je, ze lachen, ze kijken naar de grote
auto's uit dat verre land - maar de vingers stoppen
niet. Stoppen ook niet op zondag, ook niet met
kerstmis. Want de wolven zijn er altijd en de scha
pen moeten ook op 25 december bewaakt worden.
Voor niks
Ineens, zomaar, aan de linkerkant van de weg: een
heuvel met een hoop gewriemel erop. Stoppen, be
sloten we direct, want daar wilden we meer van
weten.
Wie zou dat nu durven voorspellen: zonder een
dorp in de buurt, zonder één enkele aanleiding,
plotsklaps langs de weg naar Skopje een veemarkt,
zoals gezegd, op die heuvel.
Midden in het wijdse landschap, ineens geiten en
zwarte varkens, schapen en zwarte biggen en een
enkele koe. Tachtig mensen stonden druk te onder
handelen, dinars gingen van de ene hand in de
andere en het ene varken verwisselde op slag van
eigenaar.
Een zwart varken, een kostbaar bezit. Een bezit
ook met zorgen, want die zich eenmaal een varken
aanschaft weet dat hij of zij er dag en nacht over
zal moeten waken.
Ik was even de fotograaf kwijt, want hij was aan
de andere kant van de heuvel aan het rondneuzen.
Toen het me te lang duurde zocht ik hem op en
kijk, wat gebeurde daar.
Fotograaf Ton Heijn stond met zijn lange lichaam
temidden van een groep veel kleinere Joegoslaven.
Er werd heftig gelachen en er werd op zijn arm ge
klopt. Een - wederom besnorde - man stond recht
voor de fotograaf, een zwarte big in de armen.
Hij pakte een stukje papier en schreef er op: „Twee
duizend dinar". Dat was de prijs voor de zwarte
big en het leek voor niks, want het betekende nog
geen zeven gulden.
Maar wat doe je onderweg met een zwarte big in
de auto? „Altijd goed", vonden de Joegoslaven,
lachend, maar we hebben toch maar van de koop
afgezien.