De Zilveren Koeiebel Kling-klang, kling-klang! Wanneer de mensen in het kleine bergdorp dit 's morgens vroeg hoorden, wisten ze: daar komt Hans, de koeiejongen, aan. De slanke, bruingrijze koeien hadden alle een bel aan hun hals hangen, die bij iedere beweging klingelde. Zo konden zij altijd gemakkelijk worden gevonden als zij wat ver afdwaalden op de meestal aan het spinnewiel, waar mee ze ook een karig stukje brood verdiende. Toen Hans op zekere dag een wat verder gelegen weide op zocht, hoorde hij in de verte al een luid geloei. De koeien wer den er onrustig van. Hij dreef ze voort naar de hoog gelegen wei de. Als ze eenmaal druk aan het grazen waren zou hij op zoek bergweiden tussen de bossen, 's Morgens trok Hans door het dorp en haalde overal de koeien op: een van de schoenmaker, twee van de smid, een van de school meester en zo verder, tot hij met een hele troep naar boven klau terde. Terwijl hij op de koeien paste, gingen zijn handen, want Hans kon erg aardig hout snijden. Veel kon hij niet verdienen met zijn versierde lepels en bakjes, maar alles hielp, want ze waren thuis lang niet rijk. Zijn vader was bij een lawine omgekomen, nu woon den ze met grootmoeder samen. Moeder zorgde voor huis en hof, zij verkocht elke marktdag wat boter en kaas. Grootmoeder zat gaan. Zo gebeurde het en het duurde niet lang of Hans ontdek te het dier dat zo luid weeklaag de. Tot zijn verbazing was het een spierwitte koe, zoals hij nog nooit had gezien. Het prachtige dier loeide luid en bewoog onrus tig zijn kop, waardoor de bel aan zijn hals voortdurend klingelde. Het was een glanzende bel met een bijzonder lieflijk geluid. Zodra de jongen naderbij was ge komen, zag hij wat er aan haper de; de koe zat met een achter poot beklemd in een rotsige spleet. „Kom, kom, niet zo wild, ik zal je wel helpen," zei Hans kalme rend tegen het dier. De koe hield meteen op met loeien en keek nieuwsgierig ach terom, terwijl Hans probeerde de poot te bevrijden. Dit lukte al gauw. De koe bewoog de kop hef tig op en neer, loeide nog een maal luid en verdween met een vaart in het bos. Héla, dacht Hans, ze loopt zo hard en toch hoor ik de bel niet meer. Zou ze die hebben verlo ren door het schudden met haar kop? Hij zocht tussen de blade ren en wilde bloemen op de bos grond en daar warempel de bel! Wat een prachtige bel was het, het leek wel zilver. Hans stak hem snel in de zak en ging naar zijn koeien. Alles was rustig. De koeien graasden of lagen te herkauwen, zodat Hans op een boomstomp kon gaan zitten om de mooie bel nog eens goed te bekijken. Zachtjes liet hij hem slingeren, o, wat een wonderlijk-mooi geluid was dat! Het leken wel fijne klok jes in de Kerstnacht. Maar wat was dat? Een hef tige windvlaag rukte hem haast de muts van het hoofd. Uit een spleet in de grond verscheen een lelijk, oud mannetje, dat snel en schel riep: „Ikkel me krikkel", Koek en bier, Wie roept me hier?" Koek en bier klinkt nogal feeste- 30

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1966 | | pagina 32