0 lijk, dacht Hans, maar dit kerel tje met zijn grauwe baard kijkt zo zuur of hij de hele dag van de azijn snoept. „Ik riep je niet," zei Hans. „Je luidde mijn zilveren koeiebel en omdat je mijn koe gered hebt mag je drie wensen doen," klonk het nors. Hans dacht aan het armoedige hutje van zijn moeder en riep meteen: „Een kasteel voor mijn moeder!" Dat leek hem toch wel een prachtige wens, maar de dwerg dacht er zeker anders over, want hij gilde, kwaad rondstam- pend: „VerkeerdVerkeerdVer keerd!" en verdween met een le lijke grijnslach op zijn gezicht in de grond. Nou, nou, dacht Hans, is me dat schrikken. Zou zijn moeder nu heus een kasteel krijgen? En waarom gilde die schreeuwlelijk: verkeerd? Hans begreep er niets van en de hele dag had hij ge noeg om over na te denken. Toen hij in de late middag de koeien terugleidde stond hij, aan de voet van de berg gekomen, plotseling voor een groot kas teel. Op de trap die naar de deur voerde, zaten zijn moeder en grootmoeder, die luid weenden. Met een schreeuw en wat lichte stokslagen joeg Hans de koeien naar huis. Ze moesten het van daag zelf maar vinden en dat de den ze ook. Sjok, sjok, kling- klang gingen ze braaf naar stal. Met de handen in de zij stond de jongen het kasteel van boven tot onder te bekijken. Het zag er spookachtig uit, leeg en somber. O, o, wat had die dwerg hem te pakken gehad! Hans had natuur lijk een kasteel bedoeld met alles wat erbij en erin hoort. De holle venstergaten grijnsden hem aan als boze ogen. Hij stapte op de huilende vrou wen toe, die beurtelings haar nood klaagden. Het huisje was plotseling de lucht in gevlogen en zij waren te lande gekomen op de stoep van dit afschuwelijke kasteel. „Er is niemand in, het is hele maal hol en leeg. Wat moet ik beginnen zonder spinnewiel?" klaagde grootmoeder. „De stal met de geit is ook weg, hoe komen we aan avondpap?" jammerde moeder. „Wacht maar," zei Hans. „Ik zal u straks alles vertellen, maar eerst zal ik zorgen dat u weer in uw huisje terugkomt." Hij had im mers nog twee wensen? Hij keerde terug naar waar hij de dwerg had ontmoet en luidde de zilveren bel. Evenals de eer ste keer voelde hij een hevige rukwind. Toen kwam het lelijke kereltje tevoorschijn en riep: „Ikkel me krikkel", Koek en bier, Wie roept me hier?" „Jij met je koek en bier. Als je niks beters weet dan een leeg spookkasteel als dank mop perde Hans. „Wat wil je?" vroeg de dwerg en keek met zwarte priem-ogen naar de jongen. „Ons huis terug, anders zit er niet op." Stampend schreeuwde de dwerg: „Nog één, nog één," en was ver dwenen. „Je zult me geen tweede keer voor de gek houden," dacht Hans. „Over die derde wens ga ik eens lang nadenken. Bij zijn thuiskomst vond hij het huisje en de stal met de geit op zijn plaats, maar de beide vrou wen in rep en roer. De kachel was uit, de as naar alle kanten gestoven. Geen ding stond meer op zijn plaats. Toen ze na hard werken einde lijk in een opgeruimd huisje aan de avondpap zaten, wist Hans wat hij de derde keer zou wen sen. Toen hij de volgende dag met zijn koeien de bergwei opgetrok ken was, luidde hij weer de zil veren bel. Evenals de vorige keren verscheen na een windvlaag de dwerg uit de grond en riep: „Ikkel me krikkel", Koek en bier, Wie roept me hier?" „Ik," zei Hans. „Ik heb nog wat te goed, kereltje. Twee wensen hebben niets opgebracht, als der de zou ik een zak goud kunnen vragen, maar ik ben niet zeker dat dat nu het ware is. Daarom wens ik dat wij nooit meer ar moede zullen hebben." „Goed! Goed!" gilde de dwerg, rondspringend en stampend. Toen verdween hij. Hans' derde wens ging in ver vulling. Rijkdom en overdaad kwam er niet in het kleine huis, maar er was altijd genoeg van alles om gelukkig en tevreden te leven. En als Hans de koeien hoedde liep nu hun eigen koe voorop, met de zilveren koeiebel om de hals. M. HESPER-SINT 31

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1966 | | pagina 33