(r De Fuut Plezier na het werk V- J De meeste stadsbewoners hebben wel eens van de fuut gehoord of de naam van de vogel ergens gele zen. Dat laatste is niet zo vreemd, want de naam staat veel op zeilbootjes en op zomerhuisjes. Deze prachtige watervogel moet u dan ook niet in de stad of in de stadsparken zoeken, maar juist op plassen, meren of rivieren, waar een lichte oever begroeiing is, zoals bijvoorbeeld bij de Rotte bij Oud-Verlaat of de Rotte Meren. Meestal laten de futen zich niet dicht benaderen. Een wandelaar kan ze daarom het best met een kij ker observeren. Van deze vogel springt vooral de slanke slangachtige hals in het oog, die zeer wend baar is. Ook opvallend is de rossige puntige snavel. Op hun kop hebben zij een tweedelige kuif van een zwartbruine kleur en in de paartijd een paar rood bruine bakkebaarden. Hun lichaamskleur is bruin-grijs van boven en aan de onderzijde helder wit met een witte vlek op de vleugels, maar dat is van een afstand slecht te zien, vanwege hun „diepgang", waardoor het soms lijkt of alleen de hals met de waakzame kop als een soort periscoop boven water steekt. Merkwaardig zijn ook de poten van de fuut, want deze heeft niet zoals de eend vliezen tussen de tenen, maar langs iedere teen afzonderlijk een brede vliezige rand. Het nest is niet eenvoudig te vinden, maar nog slechter te benaderen. De ervaring deed ik zelf op, toen ik in de Rotte Meren zwom en diep in het riet de fuut op het nest zag zitten, onbewegelijk. Heel omzichtig zwom ik een paar meter in de rich ting, maar haast onmerkbaar was de fuut van het nest af en zonder geluid onder de oppervlakte ver dwenen. Toen ik na ongeveer een halve minuut om keek, zwom de fuut al 100 meter verder in open water. Voor mij was de narigheid toen pas goed begonnen want lopen was daar onmogelijk vanwege de dikke modderlaag en de wortels van riet en zwemmen ging niet, omdat de vegetatie te dicht was. Als een soort amfibie trok ik mij dus door de brei, terwijl om mijn hoofd de muggen gonsden en de lucht van rottende bladeren en modder in mijn neus kroop. Op de plaats, waar het nest moest zijn, heb ik half-liggend nog zeker 5 minuten gezocht, voordat ik het dotje waterplanten kon oplichten, dat de fuut had gebruikt om het nest bij zijn over haast vertrek af te dekken. De eieren zagen er uit als kleine eendeëieren, vier stuks totaal, wat vuil groenig van kleur. Zij waren nog flink warm en bezet. Toen ik weer vaste wal onder de voeten had en mijzelf had ontdaan van tientallen bloedzuigers, had ik wel besloten om nog eens te gaan kijken, maar dan per roeiboot. Het is namelijk bekend, dat de fuut haar jongen de eerste dagen op haar rug vervoert en dat wilde ik graag zien. Toen ik na twee weken op die plek terugkwam, was het al te laat, want midden op het water zwom men twee futen met twee jongen, die al meer dan een week oud moesten zijn. Bij het naderbij roeien doken zij niet onder, maar zwommen weg en merkwaardigerwijs doken wel de twee bruin-gestreepte jongen, maar die konden geen richting bepalen onder water. Daarom doken zij soms vlak bij de boot op en gin gen dan met een klap weer onder het oppervlak, terwijl de ouden zich steeds verder verwijderden en daarbij een soort blaffende roep lieten horen. Helaas waren deze waterbewoners dit jaar ook nog op een onaangename manier in het nieuws, toen in een waterbekken in oostelijk Rotterdam dode en zieke dieren werden aangetroffen. Zij waren vermoedelijk vergiftigd, omdat men che micaliën aan het water had toegevoegd om de groei van waterplanten tegen te gaan. En daar waren de futen ook de dupe van geworden. Waaruit dus weer blijkt, dat de mens maar zelden ongestraft in de natuur kan ingrijpen. P. C. DE GRAUW 23

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1966 | | pagina 25