er - met die zware last op haar rug - grote moeite mee, ze maakte hele kleine pasjes en moest voort durend op haar hoede zijn voor losse keien. An ders kon ze nog wel eens met tapijten en keien en al naar beneden rollen. Vol bewondering trip pelde ik op het smalle paadje vlak achter haar aan Zo nu en dan streek Joesoef met zijn hand zachtjes over mijn rug. We kwamen op de weg. Daar liep iedereen in de richting van de stad. Ik zag een hele grote kud de geiten; jongens, wat maakten die beesten een herrie. „Mè, mè, mèèè allemaal door elkaar. Ze hadden zeker haast, want ze liepen op een drafje en probeerden elkaar steeds in te halen. Een koddig gezicht al die snel bewegende dun ne beentjes. En een stof, dat ze deden opwaaien! De man, die achter de kudde liep, had een doek voor de mond. Er liepen ook mensen met grote manden op hun hoofd. En daar, daar kwam statig stappend een kameel. Ik had er nog nooit een van zo dichtbij gezien en daarom bleef ik staan om hem goed te bekijken. Wat een grote brede voeten en wat een lange stappen. Heel plechtig trok hij een platte houten wagen, de belletjes aan het tuig rinkelden bij iedere stap. De man op de wagen was hobbel- dehobbelend in slaap gevallen, maar de kameel wist zelf wel waar hij heen moest. Misschien hield hij daarom zijn gezicht zo verwaand omhoog. „Hatsji, bij je moeder blijven", riep Joesoef. Ik schrok. Op een drafje haalde ik m'n achterstand in. Er was een poort in de stadsmuur. De zon brand de al aardig warm, toen we door de poort gin gen en in een nauw straatje vol rumoer kwamen. Links en rechts waren open winkeltjes zonder deur en zonder raam en de kooplieden riepen om het hardst om te vertellen dat ze wat te koop hadden. Er waren schoenmakers en zilversmeden en koperslagers en die maakten met hun hamers samen ook heel wat lawaai. Ik vouwde mijn oren maar in mijn nek, dan hoorde ik nog genoeg. Ik moest nu wel heel dicht bij m'n moeder blijven om haar en Achmed en Joesoef niet kwijt te ra ken, want het was erg druk in het smalle straatje. Er liepen veel ezeltjes met hun bazen en die ba zen leken nogal veel op elkaar: allemaal bruine gezichten, zwarte haren en witte kleren. Ik vond het eigenlijk wel jammer, dat ik zo snel door moest lopen, want er was hier heel wat te zien. Mooie kleurige tapijten, fel oranje sinaasappels, grote watermeloenen met groene schil en van bin nen rood met zwarte pitten, er waren zilveren armbanden, zijden stoffen in prachtige tinten. We kwamen op een plein, dat was de markt. Overal lag de koopwaar uitgestald en ook hier stond iedereen luid door elkaar heen te roepen. We kregen een plaats in de schaduw. Achmed laadde de tapijten af en legde ze op de grond. Hij vouwde er een paar open, zodat de mooie kleuren te zien waren en begon te roepen: „Tapijten, mooie tapijten, wie koopt mijn tapij ten, tapijten, tapijten!" Het leek wel een liedje. We moesten heel lang blijven staan. Eerst was het wel leuk, want rondom was er veel te zien. Mijn moeder keek niet rond, ze stond te dromen met haar ogen dicht. Spoedig echter stonden we niet langer in de koele schaduw, maar in de hete zonneschijn. Er waren ook massa's vliegen, heel brutale vliegen. Ze lie pen langs mijn ogen en over mijn lippen en in mijn neusgaten. Telkens schudde ik mijn hoofd om ze weg te jagen, maar steeds kwamen ze weer terug. Er kwam een man voorbij geslenterd, die plotse ling vlak bij ons bleef stilstaan. Achmed sprong overeind en riep: „Mooie tapijten, mijnheer, koop toch mijn mooie tapijten, helemaal niet duur!" De man zag er 'n beetje raar uit, hij had een wit gezicht en heel licht haar en hij droeg erg vreem de kleren. Telkens keek hij naar mij en streelde me toen eens over m'n kruin. „Wat een lief ezeltje. Hoeveel kost die?" Achmed lachte en zei: „Het is de mooiste ezel die Achmed heeft, jong en sterk, daarom wil Achmed hem liever niet ver kopen". De man wilde toen weer doorlopen, maar Ach med snelde hem achterna en zei: „Maar koopt u dan toch een tapijt, zo'n heel mooi tapijt". „Nee," zei de man, „ik wil geen tapijt, ik zoek een ezeltje, maar die wil je me niet verkopen." Achmed hief zijn handen omhoog. „Ach mijn heer, Achmed wil kleine ezel niet missen. Als u hem toch wilt kopen, dan zal Achmed een hoge prijs moeten vragen. Tapijt goedkoop, ezel duur. Koopt u tapijt en ezel, samen niet duur. De man kwam terug. „Hoeveel voor de ezel, hoeveel voor tapijt?" vroeg hij. „Tapijt kost maar twintig, ezel kost zestig, samen voor tachtig." „Ik bied samen vijftig," zei de man. „Bij Allah, dat is verlies voor Achmed. Dat kan Achmed niet doen. Achmed heeft nog niets ver diend vandaag.' Zijn ogen glinsterden van boos heid. „Zestig dan," zei de man. „Eerste verkoop van de dag brengt geluk. Dit vandaag voor Achmed eerste verkoop, daarom zegt Achmed zeventig. Mooie jonge ezel en prach tig tapijt, met de hand gemaakt, sterk tapijt, goe de kleuren. Zeventig." De man zei toen: „Vijfenzestig" en Achmed stem de toe. Eer ik begreep wat er gebeurde, had de man het tapijt over m n rug gelegd en trok me mee aan

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1966 | | pagina 33