een touw. Zo ging ik weg, zonder afscheid van m'n moeder, zonder afscheid van Achmed en Joesoef. We kwamen in bredere straten. Er waren mooie witte huizen. Soms bleef ik staan om te kijken, maar dan draaide de man zich om, gaf een rukje aan het touw en zei: „Kom Tommy, doorlopen." Ik heette niet eens Tommy, de man wist er niets van. We kwamen aan een weg waar het erg druk was; ik keek mijn ogen uit. „Je moet netjes op de stoep blijven lopen, Tom my, anders raak je nog onder een auto." Even verderop stond er buiten voor een grote winkel een hele rij kisten. In die kisten zag ik malse groene blaadjes. Juist wilde ik er fijn van gaan smullen, toen mijn nieuwe baas weer om keek. „Hè Tommy, wacht eens even." Hij ging de winkel in en liet me alleen buiten staan, bij de kisten. Het zag er lekker uit, ik had best zin om er weer aan te beginnen, ik rammel de van de honger. Maar moeder had me toch ge zegd: „Jij moet doen wat de mensen willen." 32

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1966 | | pagina 34