J Plezier na het werk De Putter er bij is en als hij er niet bij is wordt er ge kankerd. De bedrijfsleiding is alleen gebaat met een hoofdbaas die het respect van de ondergeschikten heeft. Ook moet de bedrijfsleiding bepaalde vertrouwens-ge- sprekken kunnen voeren, die alleen bestemd zijn voor de hoofdbaas. Dus een man die op zijn tijd kan zwijgen en niet te loslippig is. Ook de be drijfsleider moet een hoofdbaas in vertrouwen iets kunnen vertellen. Coen lijkt mij de geschikte persoon niet. Dat had bedrijfsleider Elinga kunnen weten als de communi catie goed was geweest, in plaats van „Emotie rond de Promotie" zou ik willen zeggen „Communicatie bij promotie voorkomt Emotie". De ouderen onder ons zullen zich nog wel herin neren, dat voor de prachtige inlandse vogel de „Putter" speciale kooitjes in de handel waren. Om zijn dorst te lessen moest de vogel zelf leren om met een vingerhoed zijn drinken uit een wa terbakje te putten, dat op de bodem van de kooi stond. Het voer zat in een wagentje, dat langs een railsje buiten de kooi aan een draad naar boven getrokken kon worden. Gelukkig is die „goede" oude tijd voor de vogel voorbij, maar de naam putter is er nog een blij vende herinnering aan, waarschijnlijk! In de volks mond heet hij ook wel: Distelvink, elzenputter, kletter of tukker. Het is wel één van de kleurrijk ste vogels uit de Nederlandse „gevederde wereld". Het dier is iets kleiner dan de gewone huismus en heeft de typisch kegelvormige snavel van de zaad eter. Zijn opvallende bonte kleuren: rood, geel, bruin en zwart aan de kop en de gele vlekken op de vleugels, maken verwisseling met andere vogels vrijwel onmogelijk. In Zuid-Holland is de putter een vrij zeldzame broedvogel, maar op de Zuidhol landse en Zeeuwse eilanden is hij algemener, voor al achter de duinstrook. Het nest, dat veel op dat van een vink lijkt, wordt meestal gebouwd in bomen, struiken of heggen. Het legsel bestaat meestal uit 4 tot 6 eieren, die in 12 a 13 dagen worden uitgebroed. Het aantal broedsels is twee per jaar. Voor ons in deze streek is er veel meer kans om de vogels als trekvogels te zien dan als broedvogels. Vooral tijdens de herfsttrek strijken zij hier en daar neer. Meestal op wat verwilderd land, waar nog distels groeien. Een vogelkenner ziet aan een distel of er putters bij zijn geweest: de zaadbollen zijn dan ietwat uitgeplozen en het pluis hangt er in dotten bij. Degene die over een ruime, goed beplante volière beschikt, heeft de meeste kans om zelf met deze vogels te broeden. Zij gaan tot nestelen over als die volière niet te druk bevolkt is. Men moet na tuurlijk tevoren vaststellen of men inderdaad met een paartje te doen heeft. Dat is vooral voor een leek een moeilijke opgave om dat te zien. De grootste moeilijkheid is echter het voedsel voor de jonge puttertjes. De eerste dagen gaat de be hoefte uit naar levend voedsel. Een zeer geschikte methode is planten en rozestruiken, waarop veel luis voorkomt, binnen het bereik van de vogels te zetten. Mij is zelfs een geval bekend, waarbij een vogelliefhebber zijn tuin beplantte met tuinbonen, omdat daar gauw de luis inzit. Hij had dus altijd voedsel in voorraad voor de jongen. Ook zaadknoppen van ganzevoet, brandnetels, dis tels en berk kunnen als voedsel dienen. Bij uitstek lenen de putters zich voor de bastaard teelt met kanaries. Daarbij komen veel kruisingen voor met inlandse vogels, zoals kneu, sijs, groen vink enz. Maar vooral vallen op de kruisingen met gele en roodfactorige kanariepoppen door een fraai uiterlijk. De uit de kruisingen voortgesproten bastaards heb ben meestal een goede zang. Maar ze blijken tot- nu-toe altijd steriel te zijn, zodat nakweek onmo gelijk is. Daaruit blijkt weer, dat wat de mens in de natuur creëert nog lang niet af is. P. C. DE GRAUW 15

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1966 | | pagina 17