De kinderboot
DE KERSTTEKENING
'Hu-
„Mijn tekening wordt vast de bes
te," zei Karei en hij pakte een pot
lood uit de kleurdoos.
Hanneke luisterde niet eens, zo ver
diept was ze in haar werk.
Het ging dan ook om iets heel be
langrijks. Moeder zei vanmiddag dat
ze een Kerst-tekening moesten ma
ken, zo mooi, dat deze op de schoor
steenmantel mocht staan.
Dat was een ereplaats waar altijd
iets bijzonders stond. Soms een vaas
met heel mooie bloemen, soms een
beeldje of iets anders, dat de moeite
waard was om naar te kijken.
Karei en Hanneke hielden allebei
veel van tekenen, en vaak maakten ze
er een wedstrijd van. Nu was het
ook weer een beetje zo, want het
ging om de ereplaats en dat was iets
waar je echt je best voor moest doen.
„Als ik het win, dan krijg ik vast
ook nog een gulden van Oma, zoals
jij voor je Paastekening," zei Karei
weer.
Hij koos met zorg de kleuren uit en
hij was best tevreden met dat wat al
klaar was. Op zijn tekening stond
reeds een groep herders om de krib
be. Maria en Jozef waren er ook,
alleen de dieren nog niet. Die vond
Karei het moeilijkst. Nu wilde die
os maar niet lukken. De benen wa
ren wat stijfjes en het lichaam te
groot. „De os hoeft niet," zei hij
tenslotte met een zucht, „de ezel en
wat schapen is wel genoeg."
„Zal ik de os voor je tekenen?"
vroeg Hanneke opeens. „Ossen zijn
leuke beesten. Ik maak er wel een
voor je."
Maar Karei wilde dat niet, dan was
het immers niet meer zijn eigen te
kening?
„Ben jij ook bijna klaar?" vroeg hij,
maar Hanneke bedekte met beide
handen haar tekening en liet deze
niet zien.
„Nog lang niet," zei ze vlug en ze
streek met haar vingers over de
figuurtjes alsof zij ze wilde voelen.
Ook zij had de stal en de herders
klaar. Maria boog zich over de krib
be en Jozef stond beschermend naast
haar. De dieren waren er allemaal.
De os was misschien het beste gete
kend. Die stond zo goedig breeduit
bij de kribbe, dat je haast kon zien
dat hij warmte uitstraalde.
Maar de kribbe zelf was nog leeg.
„Hoe zou het kindje zijn geweest?"
dacht Hanneke.
„Je kon zeker dadelijk aan hem zien
dat het geen gewoon kindje was. Het
verhaal vertelt, dat koningen kwa
men om het te aanbidden en er was
een grote ster aan de hemel die hun
de weg wees. Iedereen wist dat er
iets bijzonders gebeurde. Het kind,
dat later de mensen leerde om el
kander lief te hebben was zeker
geen gewoon babytje. Hoe zou ze dat
goed kunnen tekenen?" Hanneke
staarde naar de lege kribbe. De os
stond geduldig te wachten op wat
er nog gebeuren zou. En toen ge
beurde het: in de kribbe lag opeens
Het Kind. Zijn lichaampje was be
dekt met een zachte glans zo teer
als een sluier van het fijnste weef
sel. Het lachte. Niet zoals een baby
dat doet, dat zag Hanneke dadelijk.
Het was anders; net moeders lachje
als zij iets wat stout is toch niet
zo erg vindt. Hij keek zo ontzaglijk
lief naar haar, dat zij opeens een
heleboel tegen hem wilde zeggen
maar de woorden waren er niet.
Stil en heel voorzichtig wilde ze het
strelen, toen haar arm met een ruk
werd vastgehouden.
„Ben je nog niet klaar," riep Karei
en trok aan haar mouw.
Hanneke keek verschrikt op. Niet
klaar? De tekening was immers af?
Het kindje lag toch in de kribbe?
„Kan je geen kindje tekenen?" vroeg
Karei. „Kijk maar naar het mijne,
dat is best leuk geworden en het
lacht ook nog. Maak er ook zo een,
het is helemaal niet moeilijk."
Zij keek naar het figuurtje in de
kribbe van Karei.
Het was werkelijk een aardig poppe
tje met een lachend gezichtje, maar
Hanneke schudde haar hoofd en zei
zachtjes: „Nee, ik hoef geen kindje
in de kribbe, mijn tekening is zó
af."
AVE VAN VERRE
26