Nooit rust:
M. W. Reith leeft
in en met zijn kunst
De heer M. W. Reith (44) van de WF-pIaatwerkerij
doet op zaterdagmiddag zelf de deur open van zijn
woning aan de Burg. Josselin de Jonglaan in Over-
schie. Ons oog valt direct op een modern plastiek
van mensenfiguurtjes, dat in de gang hangt.
Zo is het hele huis vol van expressie-uitingen van
deze verlegen, maar gul lachende kunstenaar. Want
zo mogen wij hem best noemen.
„Dit is niet alles, wat ik heb gemaakt", zegt hij,
„in de oorlog heb ik in Indië veel verloren". Zijn
stem verraadt nog zijn Indisch accent.
Zijn hele huis ademt een typisch zachtmoedige,
artistieke sfeer, waarin je je meteen thuis voelt.
Aanleiding tot een gesprek met deze lange, slanke
en zeer bedrijvige man is het beeld „De Vriend
schap" dat de heer ir B. Wilton tijdens zijn jubi
leum heeft ontvangen en dat de heer Reith ver
vaardigde. Hij beeldhouwt veel. Echter, in de loop
van het gesprek komen er nog talloze zaken naar
voren, waarin hij zijn uitingsdrang via allerlei ma
terialen vorm geeft.
Academie
„Vier avonden per week ga ik naar de avondacade
mie: van 6 tot 10 uur. Nee, nooit met tegenzin, ik
vind het fijn. Ik ben in mijn derde leerjaar. Nu
nog twee jaar. Daarna ga ik naar de Nijverheids
academie, dat is maar drie jaar, twee avonden per
week. Ik wil mijn acte voor leraar halen".
Wat hij maakt, is in één woord af. Hij wil echter
zijn kennis overdragen. „Ik moet mij ontplooien.
Men zou proberen of ik iets voor de Bedrijfsschool
zou kunnen betekenen. Ik zou die jongens best wat
kunnen leren. Nog steeds heb ik er niets van ge
hoord".
Dat deze dynamische man behoefte heeft zijn vleu
gels uit te slaan, blijkt uit zijn hele omgeving, waar
op hij zijn eigen stempel heeft gedrukt. Hij heeft
ruimte nodig. Als je naar hem kijkt, zie je een le
vendige man met nog levendiger ogen, maar hij is
meer. Hij strekt zich ook uit over de dingen rond
om hem, die zijn eigenlijk ook de mens Reith.
Het klinkt vreemd, maar het is waar. Die dingen
om hem heen gaan namelijk leven als hij ze onaf
gebroken komt aandragen en er over vertelt, ter
wijl zijn vrouw zich zeer bescheiden op de achter
grond houdt. Die zal later pas loskomen.
Hij vertelt met zachte stem en lacht zijn verlegen,
doch vrolijke lachje, dat aan zijn jongensjaren in
Indië doet denken. „Toen bouwde ik hutten en
hield met mijn vriendjes kleigevechten. En natuur
lijk deed ik veel aan houtsnijden. Ik nam veel on
derwerpen uit de natuur".
Natuur
Hij houdt ook van de natuur. Eén van de kanaries
in de kooi boven mijn hoofd bevestigt dat met luide
roep.
De heer Reith zegt: „Ja, daar heeft u gelijk in. De
Indische natuur dwingt vele mensen tot expressieve
daden. Het is er ook geweldig: ravijnen, rotsen,
dalen, tunnels, bomen, alles. En om de honderd me
ter weer wat anders".
Toch vind je geen spoor van heimwee naar zijn
geboorteland. „Ik zou niet terug willen. Hier kan
ik veel gemakkelijker mijn materialen kopen en
alles wat ik nodig heb. Nee, terug willen, nee, of
het moest om het klimaat zijn. Het klimaat is het
enige, dat ik hier vervelend vind".
Een teleurgesteld mens is hij zeker niet. Daarvoor
is hij te positief ingesteld. Hij is een voorbeeld van
een gelukkig man, die natuurlijk ook zijn wensen
heeft, zoals bijvoorbeeld dat leraarschap en een be
nedenhuis, omdat hij ruimte nodig heeft om te kun
nen beeldhouwen. Niet alleen kleine plastieken en
koppen en beesten. „Ik maak ook graag hele men
sen. Op school ben ik met een turner bezig, een
machtige body. Als de leraar hem goed vindt, ga
ik hem gieten".
Onderwijl draagt hij uit alle uithoeken van zijn
Het door de heer Reith aan de heer Wilton aangeboden
beeld „De Vriendschap".
19