Vijfenvijftig jaar geleden Wilton-Fijenoord Pantserwagen pagina 16 WF-Nieuws De Dok- en Werf-Maatschappij Wilton- Fijenoord NV kwam in 1933 in het nieuws naar aanleiding van het feit, dat op 16 augustus van dat jaar tussen het Ministerie van Koloniën en deze onder neming een contract werd gesloten voor de levering van drie pantserwagens ten behoeve van het Departement van Oorlog in het voormalige Nederlands- Indië. Het lag zelfs in de bedoeling een jaar later een aanvullende opdracht voor nog drie pantserwagens te verstrekken. Over het ontwerp zijn geen concrete gegevens meer te achterhalen. In de archieven van Wilton-Fijenoord is niets meer te vinden, boeken geven niet meer dan summiere gegevens die elkaar ook nog wel eens tegenspreken. De V-vormige romp werd vaak toe gepast bij Duitse pantserwagens van omstreeks 1930, zodat Duitse invloeden zeker aanwezig zijn. De wel gehoorde veronderstelling dat de wagen een copie is van de Krupp-pantserwagen, blijkt echter niet juist te zijn, omdat deze pas in 1936 werd gebouwd. Wel vertonen beide wagens veel overeenkomsten, zodat de Krupp misschien eerder een copie is van de Wilton-Fijenoord pantserwagen. De wagen was gebouwd op een zeswielig Krupp vrachtwagenchassis, type 22H143 en was voorzien van een luchtgekoelde viercilinder Krupp-motor met een vermogen van vijftig p.k. bij 2.500 omw./min. De maximum snelheid bedroeg zeventig kilometer per uur. Het pantser moest tot op dertig meter afstand bestand zijn tegen kogels uit een lichte mitrailleur. De wagens werden aangekondigd als een welkome versterking van de offensieve kracht van het leger. Met vrij grote snelheid konden ze zich over vlakke wegen verplaatsen, bovendien konden ze doordringen in terrein buiten de wegen. Ze zouden gebruikt kunnen worden voor offensieve verkenningen en tevens bij binnen landse onlusten. Na de beproevingen in Noord-Brabant en Limburg, waarbij ze goed voldeden, werden de eerste twee wagens naar de Oost verscheept, één daarvan op 26 april 1934 met het m.s. 'Kota Tjandi'. Op Java was men minder enthousiast over de aanwinsten dan de geslaagde C. Blijleven proeven hadden doen verwachten. De luchtgekoelde motoren gaven moeilijkheden en men was gedwongen vliegtuigbenzine te gebruiken, in plaats van gewone benzine. Bovendien bleken de wagens te zwaar te zijn voor de meeste wegen. Het Departement van Oorlog besloot daarom de wagens terug te verkopen aan Wilton-Fijenoord en ze werden dus weer teruggebracht naar Nederland. In februari 1935 lukte het Wilton- Fijenoord twee wagens te verkopen naar Brazilië. Met de derde, met kenteken H66436, bleef men voorlopig zitten. Op 20 en 21 maart 1936 organiseerde de Amsterdamsche Vrijwillige Burger wacht een oefening van vierentwintig uur en Wilton-Fijenoord besloot daar met de H66436 aan deel te nemen. Met als bemanning de garagechef en de zoon van één der directieleden, startte de wagen te Diemerbrug, nadat de bemanning door de Radio-Omroep was geïnterviewd. Direct bij het vertrek ontstond reeds een volksoploop, mogelijk vanwege de slechte herinneringen welke de Amsterdamse bevolking had aan pantserwagens door hun optreden tijdens het Jordaan-oproer van 1934. De beide inzittenden dreigden te worden gemolesteerd en waren gedwongen de pantserluiken af te sluiten. Toen het publiek vervolgens op de wagen klom, zette men deze van binnenuit onder stroom, waarna onmiddellijk ruim baan werd gemaakt. Na een nachtelijke tocht, waarbij door de inzittenden beurtelings werd gereden, kwam men in Meppel aan. Hier liep één der beide cardans vast en moest de hulp van een kraanwagen worden ingeroepen. Op één cardan vervolgde men de rit en kwam behouden weer te Rotterdam aan, na bij de pont van Zwijndrecht echter nogmaals bijna te zijn gemolesteerd. Ook hier was het weer nodig de wagen onder stroom te zetten. Met de Nederlandse vlag in top reed men Rotterdam binnen, waarbij op de Coolsingel een personenwagen werd aangereden. 'Onder stroom' bereikte de pantserwagen uiteindelijk weer de werf te Schiedam. Uiteraard had het Nederlandse leger ook belangstelling voor deze Wilton- Fijenoord pantserwagen. Op 20 juni 1934 schreef de Chef van den Generalen Staf, Generaal-Majoor I. H. Reynders, aan de Minister van Defensie onder andere het volgende: Ik ben van mening dat de thans door Wilton-Fijenoord gebouwde pantser wagen onze eischen zoo nabij komt, dat het alleszins aanbeveling verdient een dergelijken wagen op proef voor onze weermacht aan te schaffen. Omtrent de

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1992 | | pagina 16