A F S CH EID S GEDACHTE Vaarwel Gusto, Vaarwel! Vaarwel Voorwaarts DAAR GA IK. ..Menoembing" Het gaat gebeuren. Allen, die mij een zeer klein gedeelte van mijn 90 a 100 dagen lange reis zullen vergezellen komen aan boord. De sleepboten „Hector", „Minerva" en „Titan" maken hun trossen vast en mijn tros, die me zo lang aan de werf heeft ge bonden, wordt los gesmeten. Eerst draaien, en dan varen we af. Een onvergetelijk schoon gezicht. De met sneeuw bedekte ijsschollen, waartussen de grauwe vaargeul sterk afsteekt, de berijpte oever, die steeds kleiner wordt, aan de an dere zijde de zon, die haar stralen over het •water, op het ijs en mij uitgiet, natuur schoon zoals het zelden valt waar te nemen. Langzaam varen we op. De „Blankenburg" werpt een tros uit en de vaart wordt versneld. Het Schiedamse Hoofd, de Waterweg, Wil ton, ze glijden aan mij voorbij. Vlaardingen, Superfosfaat, Sunlight. We naderen de ver sperring. Bij de haven van Maassluis wensen de zeeslepers van L. Smits Intern. Sleep dienst door langdurig blazen ons een goede reis toe. De „Thames" ligt op stroom voor anker te wachten. Over en weer wordt door stoom- en luchtdrukfluiten een bijna baldadig spel gespeeld. De „Thames" licht het anker, draait achter mij om en komt daarna midden voor mij te liggen. De sleeptros wordt aangehaakt. Langzaam zien we de „rekker" van de sleper vieren en komt zij ongeveer honderd meter voor mij 10 uit te liggen. Daar gaat de molen, groot en machtig, de slepers trekken aan. Vaarwel dan, blijf de werf indachtig, wij laten je nu gaan. Diep in ons voelen wij het scheiden. Daar vaart het werk van onze hand, van maandenlange arbeidstijden, voor opbouw van het Vaderland. Een brok, dat in de keel blijft steken, doet ons gevoelen het gemis van de gehechtheid, die in weken, saam door ons heen gevlochten is. Zo scheiden wij als boezemvrinden voor altijd, en mijn wens vaart mee: Die vriendschap zal geen einde vinden, Geluk! Houd goede ree! P. J. M. Thans is het moment aangebroken waarop de douane aan boord komt en allen die mij een weinig vergezelden, mij gaan verlaten. Op de „Blankenburg" zie ik ze nog eenmaal om mij heen draaien en dan wordt deze band doorgesneden. Stoomfluiten loeien, ik dank U voor Uw wens. „Menoembing".

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Het Zeskant | 1947 | | pagina 19