VACANT IE GENOEGENS 71 tijd heeft het de bestuursleden gekost, maar het kwam voor elkaar. En op 28 Juli hebben de leden met vrouwen en verloofden een uitstapje gehad, dat nog lang in de herinnering zal leven en waarover nog dikwijls gespro ken zal worden. 's Morgens om 7 uur reden 5 grote bussen voor. Ieder wist zijn plaats en via Rotterdam, waar nog een paar deelgenoten moesten worden opgehaald, begon de tocht naar de mooie gedeelten van Utrecht en Gelderland. Gereden werd over Gouda naar Utrecht. De stemming zat er al dadelijk in. Er werden sigaretten en sigaren uitgedeeld; er werd gezongen; de kwinkslagen vlogen heen en weer. En voor we het wisten waren we in Gouda. Hier werd menig mooi plekje of bezienswaardigheid aangewezen. In Utrecht aangekomen, belandden wij bij „Rutecks", waar we vergast werden op koffie en gebak. Hier werden we opgewacht door de heer N. Conyn Jr. en Mej. Heynen, die de verdere dag in ons midden door brachten. En verder ging de tocht! Nu naar Arnhem. We vertoef den nog even aan het prachtig gelegen „Westerbou- wing". In Arnhem werd de inwendige mens versterkt met een diner, dat in een woord af was. In de beste stemming werd 's middags de rit voortgezet naar Apeldoorn. Wat is het daar toch mooi! Men komt er heus ogen te kort. Het is in dit korte bestek niet mogelijk alle indrukken weer te geven, al het natuur schoon op te sommen, dat onze ogen aanschouwden. Over Amersfoort reden we terug naar Utrecht, waar we 's avonds om 7 uur weer bij „Ruteck's" aankwamen. Er stond daar een koffiemaaltijd op ons te wachten, die ons verbaasde. Zoiets hadden we werkelijk niet ver wacht! Daarom heeft het ons zeker dubbel zo lekker gesmaakt! Na de maaltijd werd het woord gevoerd door de heer Bakker, die uiting gaf aan de dankbaarheid der deelnemers aan allen, die deze dag hadden doen slagen. In hetbijzonder ging zijn dank uit naar de Directie, die in eerste instantie het welslagen mogelijk heeft gemaakt. Ook de heer v. Leeuwen sprak waarderende woorden. Hierop nam de heer Conyn Jr. het woord en zei, dat de vorige sprekers reeds alles gezegd hadden, dus dat hij kort kon zijn. Hij besloot zijn rede door te zeggen, dat we volgend jaar een nóg mooiere en betere tocht zou den maken. Nu, zou ik zeggen, dat is haast niet mogelijk, want dit uitstapje was af. Geen wanklank werd er gehoord, ieder was in de beste stemming en vol lof over directie, be stuur, leiding, chauffeurs enz. Om 9 uur werd in snel tempo de terugtocht aanvaard en om 10 uur reden we Rotterdam weer binnen. Een half uur later stapte ieder dankbaar en voldaan uit de bus. L. F. v. W. De vacantie, waarop we ons al maanden tevoren hadden verheugd, behoort alweer tot het verleden. We hebben deze periode beschouwd als een oase, als een rustpunt na een jaar van ingespannen werken. We hebben ervan genoten, ieder naar zijn aard. De een zocht het aan het strand en de zee, de ander in bos en heide, sommigen zochten het dichterbij en bleven thuis, gingen vissen, varen of vonden hun vermaak in andere dingen. Tot deze laatste categorie behoor ik ook. En ik wil vandaag een herinnering ophalen van het eigenaar dig soort vacantiegenoegens, dat men zoal beleven kan. Nu dan, het was in het begin der vacantie, toen ik 's morgens een briefkaart in de bus vond van de vol gende inhoud: Mijnheer, Slangen ontvangen, bezorg mij zo spoedig mogelijk 500 kikkers en 300 salamanders. Bij voorbaat dank, enz. En daar ik altijd het nuttige met het aangename tracht te verenigen, nam ik een kleine gebbe, benevens een zinken bus mee, stapte op de fiets en reed weg in de richting Vijfsluizen. Bij de tweede boerderij ging ik het erf op en vroeg toestemming om te mogen vissen in de afvoersloot achter het erf. Na verkregen toestemming, zette ik mijn fiets tegen de hooiberg, nam mijn spullen, klom over het hek en maakte 't visgerei in orde. Enigzins wantrouwend keek ik naar een grote stier, die het erg op zijn heupen, scheen te hebben. Ik moest toch eens vragen of het dier niet gevaarlijk was. Met een „Welnee jong, hij is wat speels, maar daar is het ten slotte een stier voor" gerust gesteld, ging ik aan de slag. Wel ne S WdT Speelt, De voersloot is omzoomd met knotwilgen; ik kijk aan dachtig naar die grillige gedrochten en verwonder mij over hun levenstaaiheid. Weinig kon ik vermoeden, dat ik een half uur later de wilgen zou zien in vogelvlucht. Mijn gehele aandacht concentreerde ik nu op de sloot, 'k duwde de gebbe in een mengeling van hoornblad, kikkerbeet, waterpest en wat dies meer zij. Dan greep ik met vluge hand eerst de kikkers, dan de salamanders en deponeerde ze in de bus. Wéér een haal, een paar zeelten zitten er nu in, daar ik die echter niet hebben moest, gooide ik ze terug in de sloot. Met intense aan dacht viste ik verder, deed weer een haal, op mijn knieën zocht ik het groen uit. Dan opeens een geloei vlak achter mij. Ik zat als ver lamd van schrik. Op zes, zeven meter afstand de stier, de grond omploegend met zijn korte stompe horens. Gefascineerd keek ik naar de kluiten, welke het dier omhoog gooide. Nu kreeg hij mij in 't vizier, kwam naar mij toe, kop naar beneden; dat was teveel; ik rees op en liep voor mijn leven. Achter mij het doffe geplof van de galopperende stier. Het was alsof de angst mij vleugels gaf. Slijkhuis was op dit ogenblik bij mij vergeleken een beginneling. Juist toen ik een kleine voorsprong had, trapte ik in een plakkaat koemest, gleed uit en dan voelde ik mij op geheven. In een flits keek ik in de holte van een wilg. Dan een bons! Het was alsof de lucht uit mijn longen geperst werd. Gelukkig voor mij werd het dier afgeleid door een paar grote steekvliegen. Nu liep ik in de rich ting van de spoorsloot. Juist als 't dier weer aanstalte maakte om mij opnieuw een gratis luchtreis te bezorgen, bereikte ik de reddende spoorsloot. Met een grote sprong belandde ik in de sloot, de kikkers een doodschrik op 't lijf jagend. Ik waadde nu naar de overkant en halver wege de spoordijk ging ik in het gras zitten. De bagger zat me tot op borsthoogte. Ik wreef het eendenkroos uit mijn nek; uit mijn oor liep een watertorretje. Ik sneed wat gras en veegde de ergste bagger van mijn kleren. De stier vermaakte zich met mijn visbus, dan trok mijn net zijn aandacht en ook dit ontkwam niet aan zijn ver nielzucht. Met een: „Nou ja, in vredesnaam" sjokte ik de spoordijk op in de richting van het station Als ik het station naderde, kwam mij, tot mijn schrik, een veld wachter tegemoet. Hij hield mij staande met de vraag: „Zeg weet jij niet, dat je op verboden grond loopt". Ik antwoordde bevestigend en vertelde hem wat daarvan de oorzaak was, wijzend op de stier. Tot mijn geluk was hij niet alleen ambtenaar, maar óók mens. Met de waar schuwing: „Blijf voortaan uit de buurt van dat kreng", liet hij mij gaan. Het eindresultaat van deze vacantiedag was: een paar regenhoogachtige plekken op mijn zitvlak, een gedeukte visbus en een aan flarden gescheurd net. Tot mijn besluit dit: géén mens ter wereld heeft 't recht om wreed te zijn, maar 'k had de stier graag een klinker naar zijn kop geslingerd. Het was, ondanks alles, een onvergetelijke vacantiedag. M. v. L.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Het Zeskant | 1950 | | pagina 7