F 0 T OS
C. O. 110
Tewaterlating Vlaanderen
van de maand
Op Donderdag 19 October liep om 11 uur bij J. K.
Smit's Scheepswerven de „Vlaanderen I" van stapel; in
aanbouw voor Belgische rekening.
Het vaartuig zal Zeebrugge als thuishaven krijgen, om
daar de haven op diepte te houden.
De nieuwe zuiger zal een sleepzuiger zijn, met de zuig-
buis achter, en kunnen zuigen tot 15.50 m. diepte. De
specie wordt in het laadruim gestort door 2 laadbuizen.
De inhoud daarvan bedraagt 1250 m3, welke in 15 tot 20
minuten gevuld kan worden.
De pomp wordt gedreven door een SMIT-M.A.N. Diesel
motor en de voortstuwing van het schip geschiedt door
2 schroeven, elk gedreven door een SMIT-M.A.N. Diesel
motor. Zodoende zijn in de machinekamer drie grote
SMIT-M.A.N. Dieselmotoren van het type R 55 (pomp-
motor met oplading, dus RB 55). Ook de grote hulp
motor is een SMIT-M.A.N. Totaal 1950 pk.
De afmetingen van het schip zijn 70.meter totale leng
te, 13.20 meter breedte en 5.50 meter holte.
De snelheid bij volle lading zal 9 knoop ongeveer bedra
gen. Op bijgaande foto ziet U het schip tewater glijden.
Het is de bedoeling om halverwege 1951 de zuiger af te
leveren.
Wij kennen het gebed, waarin voorkomt de ene regel:
Geef ons heden ons dagelijks brood. Een gewone regel,
maar dan toch een regel, die in de herfst van 1944 een
diepe betekenis droeg. Toen werd het een smeking.
Herfst 1944. Een mooie dag. Twee dagen tevoren is
onze centrale vernield. Als ik bij de trieste ruïne sta,
dan komt er een gevoel van schaamte in mij op omdat
ik ook de twijfelachtige eer geniet tot een beschaafd
mensenras te behoren.
Ik word ruw uit mijn overpeinzing gewekt door de stem
van de ,Hondekop", een Edelgermaan. Als ik bij hem
ben, draagt hij mij een smerig pkarwij op. Daar
ik hongerig ben, heb ik er net zoveel zin in als een
dief in 't hangen. Zodra de „Hondekop" verdwijnt, druk
ik mij in een schuilkelder. Als ik echter een half uur
als een boeddha op mijn navel heb zitten staren, ver
veelt mij dat. Ik ga de werf eens rond. Op de helling
vind ik een ploegje van mijn collega's. Het gesprek gaat
over aardappelen en tarwe. Hun plan was om met de
zeilsloep naar Rozenburg te gaan, maar de Bauleiter
weigerde. Dies werd ik erop uitgestuurd. Buiten ver
wachting kreeg ik toestemming met de boodschap:
Nicht zurück heute Abend. Konzentrationslager, Todes-
strafe.
Twee man roeien. Wij varen. Daar ik van navigatie net
zoveel verstand heb als een Eskimo van televisie, draag
ik Willem het commando over.
Als de wind aanwakkert, hijsen we de zeilen. Met een
kalm gangetje naderen wij de mond van de Noordgeul.
Op dit moment tekenen zich witte condensstrepen af
tegen de strakblauwe lucht; 10 a 12 Britse jagers. Eén
gaat in duikvlucht naar beneden; een ratelend snelvuur.
De jager trekt zich loodrecht op. Nu zijn ze vlak boven
ons. Ik zie de gezichten van mijn maats wit worden. Ik
heb maar één gedachte: laten ze ons alsjeblieft niet
voor Edelgermanen houden, want hoewel het leven nu
niet bepaald rooskleurig is, voel ik er weinig voor om
als een zeeftrommel thuis te komen. Tot ons geluk ver
dwijnen ze. Wij zijn in de Noordgeul; op beide oevers
een wilde vegetatie. Troepen wilde eenden op door
trek; ik herken al gauw vier soorten eenden. Mijn stro-
pershart gaat open bij het zien van al die vette kluiven.
Willem stuurt de sloep tussen zalmsteken en paling
fuiken. Ik bekijk mijn makkers één voor één en het valt
mij op dat wij nu eens een eenheid vormen, de eenheid
van de honger.
Bij een steiger maken wij de boot vast. Een man blijft
achter voor bewaking. Voor ons een lange weg. Op een
zichtwijdte tekenen de rode pannendaken van boerde
rijen zich af. Als een troep bannelingen sjokken wij
voort. Bij de eerste boerderij gaan we het erf op. Wij
vragen aan de boer of hij ons aan aardappelen kan
helpen. Nee, is het antwoord, wel aan kriel. Ik vul mijn
zak met kriel, geld wil hij niet hebben. Mijn collega's
zijn allen al weg, tarwe halen bij een andere boer.
Tk heb geen haast, een dampende ketel met kriel heeft
nu mijn aandacht. Even later prop ik me vol met ge
kookte krielaardappelen in gezelschap van 4 dikke zeu
gen. Ik voel mij als een verloren zoon. Als ik mijn
riem op het laatste gaatje heb vastgemaakt, verdwijn
ik om tarwe te halen. Voor 20 cent krijg ik een kop
tarwe. Bij een bakker in de buurt ruilen wij de tarwe
voor een brood van zes pond. Bepakt als muildieren
komen wij bij de sloep. Met een flinke wind die ons
zeil bol doet staan, gaan wij huiswaarts, allen blij met
het behaalde resultaat en zo was ons gebed verhoord.
Herfst 1944.
M. v. L. (Werf Gusto).
Verlaten schaapskooi van Buurloo
C. Haan (Verschure)