ster dus een zon is. Maar intussen weet U nog niet wat een ster of zon
dan wel precies is.
Nu, een ster is een reusachtige, gloeiende (wit-hete) gasbal. Een grote
gasvormige materie, die zich in een permanente toestand' van een ontplof
fende atoombom bevindt.
Wetenschappelijk gezien is dit misschien niet erg fraai uitgedrukt, maar
het omschrijft wel duidelijk de aard en de heftigheid van de processen
die zich óp en in een ster afspelen. Bij een en ander komen geweldige
hoeveelheden energie in de vorm van licht en warmte vrij, die in het
wereldruim worden uitgestraald.
Het is deze straling die kenmerkend is voor een ster. Rondom de ster
die wij zon noemen lopen d'e koelere planeten. Deze laatste stralen van
zichzelf geen licht en nauwelijks enige warmte uit. Het licht dat wij van
planeten en van de Maan opvangen is dan ook weerkaatst zonlicht.
Verder zijn de planeten zelf, althans aan de buitenkant, vrij koel verge
leken met de zonnehitte. De opgevangen zonnestraling geeft hen licht en
warmte. Hoewel van de totale zonnestraling het overgrote deel in het
Heelal verdwijnt, is de door de Aard'e opgevangen hoeveelheid nog altijd
in staat het gehele aardoppervlak te verzengen.
Dit wordt verhinderd door de dampkring. Zo'n dampkring is een bescher
mende laag van gassen, (lucht dus) die zich rondom een planeet bevindt.
Hij werkt als filter voor overvloedige en gevaarlijke straling en transpor
teert warmte van de zonne- naar de schaduwkant van een planeet. Bij onze
Aarde bevat de dampkring bovendien veel zuurstof, een gas dat wij en
ook de dieren inademen en nodig hebben om te leven.
Wij kennen allen de Maan, dat hemellichaam dat zoveel invloed uitoefent op
jonge, romantische zielen. Goed beschouwd is de Maan een klein broertje
van de Aarde. Hij draait altijd om zijn grote broer heen, jaar-in, jaar-uit,
in d'ezelfde baan.
Heeft onze Aarde maar één Maan, Mars heeft er twee, maar Jupiter bezit
tien manen en Saturnus negen. Hieronder zijn behoorlijk grote hemellicha
men, werelden op zichzelf, waar een heleboel van te vertellen zou zijn.
Wij willen ons echter beperken tot onze eigen Maan.
Dit hemellichaam is het dichtste bij de Aarde, op een afstand van gemid
deld 375.000 km. De doorsnede is ongeveer J4 van die van de Aard'e.
De Maan bezit geen dampkring. Menselijk leven is er, zonder meer, dus
niet mogelijk. Op het oog lijkt de Maan ongeveer even groot als de zon.
Wat de Maan zo belangwekkend maakt is het feit dat op dit hemellichaam,
reeds met het blote oog vlekken, bergen en vlakten, onderscheiden kunnen
worden.
Alle dromen over de ruimtevaart betroffen in eerste aanleg altijd een tocht
naar de maan. Het lijkt thans dat de tijd niet meer veraf is dat deze droom
verwezenlijkt kan worden.
(Wordt vervolgd)
54