na het hoogtepunt hun inhoud te ledigen in een vletje, dat achter het
baggerwiel aandreef.
De volgende stap in de richting van de baggermolen was de bekende
Amsterdamse moddermolen, waarvan U in één der komende nummers
van „Het Zeskant" een beschrijving zult vinden. Dit houten werktuig
vertoonde ook uiterlijk al veel gelijkenis met de ons bekende baggermolen.
De emmerbaggermolen zelf is thans ruim een eeuw oud en het grond
principe heeft in die tijd weinig verandering ondergaan. De meest voor
komende stationnaire baggermolen heeft een langwerpig ponton met rechte
hoeken. In het midden op de ponton staat een constructie, de hoofdbok,
waaraan de emmerladder is opgehangen. De beun, (dat is een langwerpige
uitsnijding in de ponton) geeft de emmerladder gelegenheid om de bodem
te bereiken. Boven de beun staat de ladderlierstok, waaraan het onder
einde van de ladder is opgehangen met kabels. Een lier, die de kabels viert
of intrekt, zorgt voor het ophalen en neerlaten van de emmerladder en
regelt zodoende de baggerdiepte.
De emmerladder zelf is een stalen geraamte, waar overheen de emmer
ketting zich beweegt. Op de ladder zitten daartoe een aantal leirollen. De
emmerketting bestaat uit een aantal aan elkaar geschakelde emmers, meestal
met tussenschalmen. Bij de tinmolens en rotsmolens zijn de emmers echter
direct aan elkaar verbonden. De emmerketting wordt aan de bovenzijde
van de emmerladder omhoog getrokken door een draaiend vierkant of
vijfkant, dat bovenop de hoofdbok is opgesteld. Dit vijfkant wordt aan
gedreven door de hoofdmachine of electromotor.
Dit vierkant of vijfkant, ook wel boventuimelaar genoemd, vat een emmer
aan en kiept hem, al doortrekkende, om. De inhoud welke de emmer heeft
verkregen bij het in de grond happen aan het ondereinde van de emmer
ladder, wordt nu uitgeschut in de centrale stortbak en belandt via de
stortgoot in de transportbak, een soort van open praam, welke langszij ligt.
Gedurende het baggeren beschrijft het ondereinde van de emmerladder een
zijwaartse beweging over de rivierbodem. Dit wordt mogelijk gemaakt
door de zgn. verhaallieren. De baggermolen ligt meestal verankerd aan
zes kabels, die naar de verhaallieren geleid worden. Door deze ankerkabels
in te trekken of te vieren vanaf de lieren, waarbij de bakboordlier het
tegenovergestelde doet van de stuurboordlier, beweegt het schip en dus
ook het ondereinde van de emmerladder zich van de ene zijde naar de
andere. Op dezelfde wijze worden voor- en achterwaartse bewegingen
uitgevoerd met de voor- en achterdraden. Zodoende is het mogelijk een
bepaald bodemoppervlak systematisch af te baggeren.
83