V R O D R Als U zo 's avonds buiten loopt, hebt U dan wel eens de moeite genomen om een blik op de sterrenhemel te werpen? Heeft U de Maan wel eens bekeken? Is dan bi) U niet een zekere verwondering gegroeid, een U af vragen wat al die hemellichamen nu eigenlijk zijn? Die indrukwekkende sterrenhemel is vanouds voor de mens de voornaam ste aanleiding geweest om zich te verdiepen in gepeins over de schepping. Voor de oude Grieken was het Heelal de „Kosmos", een sieraad ter ere van de Schepper en de verbazing over de inrichting van de „Kosmos" was voor hen het begin van alle wijsheid. Een compositie van Beethoven heet „Die Himmel rühmen des Ewigen Ehren" (De Hemelen roemen de Eer van den Eeuwigen) waar achter gelijksoortige gedachten schuilen. Maar er is een tijd geweest - enige tientallen jaren geleden dat een verlicht mens van de wetenschap zich met dergelijke zogenaamde flauwe kul niet ophield. Een ster was voor hem een gasmassa, temperatuur zoveel duizend graden, doorsnede zoveel duizend kilometer, lichtsterkte zoveel, afstand zoveel mil- lioen kilometer. Punt. Natuurlijk moest hij toegeven dat er nog wel enkele vragen te beantwoorden overbleven, maar de wetenschap ging met zeven mijlslaarzen vooruit. Het was louter een kwestie van tijd, voordat men alles zou weten. Sindsdien is de wetenschap een heel eind verder gekomen. Nog véél verder dan de meest vooruitstrevende geleerde van die tijd had durven dromen. Zó ver zelfs, dat men tot het inzicht is geraakt dat in laatste instantie het wezen der dingen voor het mensenverstand ongrijpbaar en onbegrijp- baar is. Theorieën als die van Einstein werken met ideeën, die in strijd zijn met wat ons „gezonde verstand" ons schijnt te zeggen, doch die de moderne wetenschap aanvaardt, aanvaarden móet omdat zij de feiten beter ver klaren. Of eigenlijk niet verklaren! Steeds meer komen denkers tot de con clusie, dat de wereld in wezen onverklaarbaar is; dat zij gewoon aanvaard moet worden als een gegeven iets. Men spreekt dan van existentialisme; een mooi woord, dat in feite weinig betekent. Tenzij men wil aangeven, dat het existeren het bestaan op aanvaar den aankomt. Op geloven, als U het zo zeggen wilt. Nu is „geloven" iets, waar velen de schouders over ophalen. „Zien moet ik", is hun lijfspreuk en zij beroepen zich daarbij zelfs op geleerde theo rieën, die in werkelijkheid al dertig jaar verouderd zijn. Theorieën uit de tijd, dat een verlicht mens niet „geloofde", maar wist; theorieën uit de tijd dat men de wereld opvatte als een mechaniek, weliswaar ingewikkeld en mooi, maar helemaal uit te pluizen. In één levenssfeer heeft deze mechanistische (weer zo'n mooi woord) denkwijze vruchten afgeworpen. De Techniek is in de laatste jaren met zeven-mijlspassen vooruitgegaan. „Zegswijzen", als „de pijp is voorzien van een geperforeerde plaatstalen mantel ter dikte van zes millimeter, vervaardigd uit Siemens-Martins staal..." en zo voort, vloeien voort uit het technisch denken, dat de dingen precies vast wil leggen. Vaak heel nuttig. Maar wie kan een specificatie maken van een zonsondergang, of van een roos, of van het lachen van een kind? Ook daar is dat ongrijpbare, dat on meetbare te bespeuren. Wie daarin iets kan lezen is wijzer dan hij die de atoomkernreacties in de verschillende stertypen op zijn duimpje kent. (N.O.) 107

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Het Zeskant | 1953 | | pagina 23