Zegt U nu zelf, de weinigen onder ons die met behulp van een ingewik kelde machine kunnen vliegen, zijn zo gering in aantal, dat we de mens toch niet onder de vliegende wezens mogen rangschikken, wel? U begrijpt nu waarschijnlijk, hoe ik tot de aanhef van deze pennescharrcl kwam. U hebt er in het vervolg alle reden toe, om een beetje verlegen aan Uw kin te krabben als er een vlieg voor U op tafel neerstrijkt. LI wordt dan geconfronteerd met een vertegenwoordiger uit het milliarden- leger van insecten, welke stuk voor stuk grootmeesters zijn op het gon zende vleugelvlies. Van alle vliegende soorten van levende wezens beho ren er namelijk 250.000 tot de insecten, dat is 96%. Voor de vogels blijft er dus niet veel ruimte meer. Wel, hiervan bestaan dan ook slechts 10.000 vliegende soorten, dit vormt 3,8 j%. Het resterende 0,2% bestaat dan uit 600 soorten vleermuizen, wat vliegende vissen, een vliegende hagedis en een vliegende kikvors. Uit deze cijfers blijkt duidelijk welk een uitstekend middel van bestaan de insecten eigenlijk voor de vogels vormen. Vermoedelijk komt bij U de vraag op, hoever de mens reeds gevorderd is met de bestudering van de vliegkunst der insecten, vogels en vleer muizen. Hierop kan men met een gerust hart antwoorden: „al een heel eind!" Toepassingen van de filmcamera hebben deze wetenschap ver vooruit gebracht. Op het ogenblik is het al mogelijk om van wat hout, papier en elastiek een vliegend model van een klapwiekende voael te bou wen. Otto Lilienthal, de man die de eerste menselijke zweefvlucht uit voerde, zou van zulke modellen niet meer zijn weg te slaan. Terwijl de huidige kennis van het vogellichaam ons doet inzien, dat het verhaal van Icarus eigenlijk een gevaarlijk stukje luchtvaartpropaganda is, ge tuige degenen, die al klapwiekend van de Eiffeltoren vallend, de dood vonden. Ongetwijfeld rijst bij U de vraag, wat het nut is van dit wetenschappelijk onderzoek. Dit nut is misschien veelzijdiger dan U denkt. Aardig is in dit verband het volgende resultaat. Uit foto s bleek, dat een zwaar met honing beladen bij, met sterk hellend lichaam door de lucht vliegt en in deze stand bij de korfplank van de bijenkorf aankomt. Ligt deze korfplank nu te vlak, dan kan de zwaar beladen bij haar voorpoten ontwrichten of breken, op het ogenblik dat haar achterpoten de korfplank raken en de bij daardoor voorover slaat. Men gaf aan de korfplank nu een grotere helling, en ziehet resultaat was 30% verhoging van de honingproductie en minder gewrichtenpijn in het toch al zo korte bijenleven. Vliegtuigen vliegen sneller dan welk insect of vogel dan ook, doch in het langzaam vliegen vormt de dieren wereld ook hier juist een belangrijke informatiebron. Ook bij de insecten- bestrijding is een juist inzicht in de vliegmethode van de verschillende insecten en hun, daarmee samenhangende, leefwijzen van groot belang. Merkwaardig is tenslotte, dat naarmate een vliegend wezen een grotere inspanning ondergaat gedurende de vlucht, het tevens een kortere levens duur beschoren is. We kennen de eendagsvliegen, de korte levensduur van de bij en het koortsachtige leven van de zwaluw, met haar gemid delde lichaamstemperatuur van 43° C., ondanks vele ingebouwde „koe lers" in de vorm van luchtzakken. Deze gedachtengang voortzettend, ziet het er somber uit voor de menselijke spierkrachtsvlucht. Hoevelen van ons sterven er nu al niet aan hartverlamming als toeschouwer op een voetbalveld, terwijl ze ondanks alle gespring niet hoger dan één meter van de qrond komen? Ir S. (Gusto) 130

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Het Zeskant | 1953 | | pagina 26