De diepere zin van de arbeid
Zo zal het misschien ook zijn bij de Ondernemingsraden. Met vallen en
opstaan wordt men groot. Laten wij hopen, dat het met het vallen niet
Zo n vaart zal lopen en laten wij met z'n allen trachten er iets goeds van
te maken.
En dat het iets goeds zal worden wordt LI. naast alle goede wensen, toe
gewenst door
G. F. MEIJERS,
Kernvoorzitter.
De Zesdaagse begint weer, zeggen de mensen op Maandagmorgen tegen
elkaar en vijf dagen later stappen ze de fabriekspoort uit en denken: ,,A1
weer een week voorbij".
Zo draait het leven van de werkende mens steeds weer voort. Elke dag
brengt zijn vreugde en teleurstelling, zijn geluk en zijn moeilijkheden. En
menigeen vraagt zich in een stil ogenblik af, wat de diepere zin is van
de arbeid, die hij week-in, week-uit verricht. De godsdienstige mens weet
dat al zijn werken en ploeteren op deze aarde hem uiteindelijk geen be
vrediging zullen schenken. Hij weet dat de reden van dit alles dieper ligt,
dat hij zijn leven, dus ook zijn dagelijks werk, geheel in dienst moet stellen
van een hogere werkelijkheid. Hij ziet de arbeid ook als een roeping een
middel, dat hem gegeven is om zijn leven hier op aarde zo goed mogelijk
te maken, met het uitzicht op het hiernamaals. Hij ziet de aarde niet als
zijn einddoel, maar als een doorgangsoord.
En de niet-godsdienstige mens, die nadenkt over zijn leven en werk, zal
vaak in zijn werk de zin van zijn leven vinden. Want het werk dat. hij
met plezier doet, geeft zijn bestaan een reden. Het schenkt hem de vol
doening een functie te vervullen in deze samenleving. Hij bouwt er aan
mee en draagt zijn steentje bij tot. verdere ontwikkeling en welvaart. Hij
zal beseffen en ontdekken hoe de arbeid hem de gelegenheid geeft zijn
persoonlijkheid te ontplooien. En als hij van het leven op aarde, dat voor
hem het enige is, iets moois en goed wil maken, zal hij dat vooral door en
in zijn werk doen.
Maar ieder mens weet dat van hem verwacht wordt, dat hij naar zijn
beste kunnen en in overeenstemming met zijn capaciteiten zal werken.
Dat hij niet, zoals de dienstknecht uit het Evangelie, die één talent kreeg,
deze uit vrees en wantrouwen begroef en bang was ze te gebruiken,
schriel en gjerig om mag gaan met de gaven van hoofd en hart. die hem
geschonken zijn, maar dat hij ze gul en, moedig moet gebruiken.
En dan pas wanneer de mens alles geeft wat hij in zich heeft ont
dekt hij de diepste zin van de arbeid.
(0) 3