versnelling normale snelheid komt. Hoe daaronder de cardan van die
„slee" te keer gaat, behoeft wel geen betoog.
Bij mijn dagelijkse tochten door de stad van hotel naar het schip, te voet,
per riksja of auto, viel steeds weer op hoeveel mensen daar bij elkaar
tezamen wonen en hoeveel kinderen daar zijn. Het klimaat in West-
Pakistan is geloof ik niet ongezond, maar voorzichtig moet men wel
wezen door het grote temperatuursverschil tussen dag en nacht en soms
aan de waterkant midden op de dag. 's Morgens, zeg tot 1 uur in de
middag, is het warm. Dan was het op de brug van de ,,Aminul-Bahr
windstil en op het dek heet. Maar op zeker moment, volgens de bagger
meester wanneer „de vloed uit het water was", stak er uit zee een
scherpe frisse wind op. Dan was het op de brug uit de zon zo koud, dat
de schipper maar vlug een leren vest aan deed ondanks het feit dat er aan
windzijde van de brug zeilen gespannen waren.
Benijden behoeft men die paar Hollanders, die op de CO. 190 werken,
niet. Er wordt normaal van 's morgens 6 tot s middags 6 gewerkt, ook
op Zaterdag en Zondag. Zelden komt een gedeelte van de Hollandse
bemanning aan de wal; dit gebeurt alleen op bijzondere feestdagen, wan
neer de Hollandse gezant hen uitnodigt voor een party.
Sedert kort hebben zij een radiotoestel aan boord, zodat s avonds even
naar wat muziek, misschien zelfs naar de berichten uit Holland, geluis
terd kan worden. Het eten aan boord is vrij goed, zij het dat het menu
weinig variatie heeft. Rijst met kerry is en blijft elke dag de hoofdschotel.
De omstandigheden waaronder zij met de CO. 190 moeten werken zijn
verre van ideaal om tot grote of normale productie te kunnen komen. Dit
is jammer omdat daardoor de mooie goede installatie welke de CO. 190
toch ongetwijfeld bezit, niet tot zijn recht kan komen. Hopen wij dat dit
t.z.t. in Oost-Pakistan wel het geval zal zijn. In het algemeen ziet het
gehele schip er goed uit. Volledig opgetuigd, d.w.z. met zonnetent enz.,
is de „Aminul-Bahr" nog niet. Zoals bekend, is de bestemming Chitta-
gong, waarheen het schip na September moet vertrekken.
Het werk dat door de CO. 190 in Karachi moet worden uitgevoerd, be
staat uit het „graven" van een kanaal t.b.v. een te bouwen scheepswerf.
Dit kanaal moet komen vanaf een baai welke in verbinding staat met
open zee en moet over een lengte van 2400 m landinwaarts lopen. Het
profiel van dit kanaal is trapeziumvormig en krijgt een diepte van 5 m
en een breedte op de bodem van 20 meter. Bij laag water valt het terrein
waarin het kanaal komt plm. 40 cm droog, vandaar dat ik spreek van
„graven" van een kanaal. In het begin vlotte het werk aardig, doch nu
ongeveer de helft van de lengte bewerkt is, stoot men op een ongewoon
zware kleilaag die het uiterste van de cutterinstallatie vraagt. Doordat de
CO. 190 zich zelf dus steeds verder landinwaarts graaft, worden de
moeilijkheden voor de baggermee
ster wat het opbergen van de
drijvende leiding met zijn pontons
betreft, ook in verband met getij-
verschillen steeds groter.
Tijdens mijn verblijf in Karachi
De bagger wordt gestort in een
oude jachthaven.