Slechts voetje voor voetje mochten wij de plaats bereiken waarop wij
thans staan. Sinds de oudste tijd van zijn verschijning op aarde heeft de
mens gepoogd, de krachten in de natuur aan zich dienstbaar te maken.
Toch was het twee eeuwen geleden nog zo gesteld, dat de mechanische
kracht, die hij ontleende aan dieren, water en wind, niet opwoog tegen de
zijne. Eerst sindsdien is daarin een grote verandering gekomen en in onze
tijd geschiedt de productie over het geheel genomen nog slechts voor ten
hoogste 1/20 door „mankracht". Ook na deze enorme vooruitgang zullen
wij weer verder moeten. De toekomst van ons nageslacht en het eigen
behoud staan hierbij op het spel. En het dunkt ons geen te hoge eis, dat
ieder moet trachten daaraan mede te werken; niet alleen door zijn plicht
te doen, maar ook door te proberen zelf tot scheppen te komen, zelf iets
te verzinnen, iets uit te vinden of iets bekends te verbeteren. Dat is
moeilijk, maar het geeft een zeldzame voldoening om hindernissen te over
winnen, tot het uiterste van eigen vermogen te gaan, boven zich zelf uit te
stijgen. In aanleg is dat voor allen gelijkelijk weggelegd. Of men zelf
standig kan denken wordt nooit bepaald door de plaats, die men in de
samenleving inneemt, en dat zal ook nimmer het geval worden. Veel heeft
in onze tijd de wetenschap naar zich toe getrokken, veel is in handen gelegd
van ingenieurs, van natuurkundigen en scheikundigen, maar onbeperkt groot
is en blijft het terrein waarop anderen zich vrij kunnen bewegen.
Wat ons altijd het meest belemmert in het zoeken naar iets nieuws is de
aanwezigheid van het bestaande. Zo zeer zijn wij gewend aan het be
staande, aan de vertrouwde dingen om ons heen, dat het ons heel moeilijk
valt er de feilen van te zien, er de fouten en tekortkomingen in te ont
dekken. Maar hoe moeten wij het aanleggen om het andere en het betere
te vinden? Het kernachtigste antwoord op deze vraag schijnt ons kortweg:
door niets gewoon te vinden. Vindt niets gewoon; aanvaardt niets als het
juiste „omdat het nu eenmaal zo is". Een heel aandachtig waarnemen van
de dingen om ons heen is daarvoor nodig en een heel aandachtig onder
zoeken van elke klacht die U hoort en tekortkomingen die U zelf opmerkt.
Het zich bewust worden van een onvolmaaktheid is de eerste schrede voor
elke vernieuwing, het géén genoegen nemen met die onvolmaaktheid is de
tweede, het verlangen van die onvolmaaktheid is de derde schrede.
Laten wij eens een eenvoudig voorbeeld nemen, de zogenaamde kartel-
schaar. Vroeger werden altijd, om het rafelen van kledingstoffen te voor
komen, met de gewone schaar één voor één karteltjes in de stof geknipt,
een saai en geestdodend karwei. Maar het kon nu eenmaal niet anders;
een schaar was immers een voorwerp om rechtuit te knippen en wilde men
er niettemin mee kartelen, dan kon dat natuurlijk alleen door telkens óf
de schaar óf de stof een draai te laten maken.
Duizenden malen moet altijd weer diezelfde verzuchting zijn geslaakt: „wat
een monnikenwerk!" en duizenden uren zijn vermorst, totdat dan eindelijk
iemand op de gedachte kwam, dat die telkens weer herhaalde handbewe
ging voor het kartelen kon worden vermeden door de karteling in de
schaar zelf aan te brengen. Zo werd dan de kartelschaar geboren. Éindelijk
was weer een overwinning behaald op ecu ingeroeste gewoonte en werden
voor de toekomst duizenden, tienduizenden werkuren gespaard voor nut
tiger tijdsbesteding. Zo zijn ér duizenden voorbeelden aan te halen.
Maar waar het hier op aankomt is dit:
Het denkbeeld alleen voor het verbeteren van een bestaande methode of
het uitwerken van een nieuwe methode is slechts de eerst stap. De grote
uitvinder Edison zei reeds: „uitvinden is 1 inspiratie en 99 transpi-
66 (0)