Het principe ervan is al heel oud; Leonardo da Vinei heeft ons al platen nagelaten van een houten lepelbagger, die werd aangedreven door paar den of mensen, welke in een tredmolen moesten rondlopen om de be nodigde graafkracht op te brengen. Ook onze voorouders hebben diverse van deze primitieve baggers gebouwd om daarmee ons waterland te lijf te gaan. U ziet, ook hier geldt het spreekwoord, dat er niets nieuws onder de zon is! Nu zo primitief als Leonardo da Vinei het deed, doen wij het natuurlijk niet meer; integendeel de meest moderne snufjes worden op de CO 363 aangebracht. Het schip zal voorlopig dienst gaan doen bij het verbreden van een kanaal bij de haven van Vizagapatam in India. Het zich snel industriali serende India heeft uiteraard goede scheepvaartverbindingen nodig en voor het zover is, moet er heel wat gebaggerd worden! Zo langzamerhand is er aan dit land al een aardige vloot van I.H.C.-baggermateriaal gele verd en het doet ons genoegen, dat uit deze order voor de lepelbagger weer blijkt, dat men vertrouwen in onze produkten heeft. Als we nu eens de afbeelding bekijken, dan ziet U dat het schip 29,5 meter lang en 11,6 meter breed - voorzien is van een stoomketel en stoommachine. Een eigen voortstuwing heeft het schip niet; een sleepboot moet het naar de plaats brengen, waar gebaggerd moet worden. Daar ge komen laat de baggerbaas de beide voörspuds op de bodem zakken en zet daarna met behulp van de spudlieren zoveel kracht op de beide voor- spuds dat het voorschip een eindje omhoog; getild wordt en het gehele schip dus „verankerd" staat op de voorspuds. De achterspud wordt los gehouden van de grond, deze spoor- of trailingspud doet alleen dienst bij het naar voren gaan van het schip, maar daarover hoort U straks meer. Nu laat de baggerbaas vanaf de brug van het schip de lepelsteel met de lepel zakken totdat deze in verticale stand op de bodem rust. De lepel wordt daarna door de hijsdraden omhooggetrokken en beschrijft daarbij een kromme lijn totdat ze vrijwel recht onder de top der giek boven water komt. Gedurende het eerste gedeelte der hijsbeweging schraapt de van hardstalen tanden voorziene bek der lepel langs de grond en vult zich daarbij als de emmer van een normale baggermolen. De baggerbaas laat dan de giek met de tot vlak onder de giektop opgehesen volle lepel zwen ken, totdat deze boven en langzij de lepelbagger gemeerde onderlosser is beland. De assistent der baggerbaas; de zogenaamde boommachinist die zijn bedieningsstand op het aan de giek bevestigde zwenkplatform heeft en die er o.a. voor moet zorgen dat de lepelsteel op de juiste wijze in- en uitgedrukt wordt, trekt met behulp van een luchtcylinder de klapdeur die de bodem der lepel vormt open, waardoor al het stortgoed uit de lepel in de losbak valt. Dat is per keer zo'n 5 tot 7 ton gebroken rots of grond! De baggerbaas zwenkt dan terug; laat de lepel vallen; de boommachinist drukt de steel, waarvan de kabels naar het boven- en ondereind van de lepel steel lopen naar omlaag tot ze weer aan de grond staat (de baggerdiepte kan variëren van 3 tot 12 meter onder water) en het spelletje kan op nieuw beginnen. U zult begrijpen dat alles eenvoudiger verteld dan gedaan is. De bagger baas ziet in tegenstelling bijvoorbeeld met een draglinemachinist niet wat hij weggraaft, omdat hij onder water baggert. Het vereist dan ook veel vakmanschap en geregeld peilen om een doorvaart te maken, die overal precies even diep is. Heeft de baggerbaas een strook van bepaalde breedte weggegraven dan moet de lepelbagger naar voren worden bewogen. Dit geschiedt op eigen kracht. Nu eerst komt de achterspud in actie, die tijdens 104

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Het Zeskant | 1956 | | pagina 4