werk niet kan doen gaat hij ernaar verlangen omdat het een onmisbaar
deel van zijn leven is.
Dat geldt zowel voor geschoolde als voor niet geschoolde werkers. Het
geldt niet voor geschoolden, die ten onrechte een vakopleiding hebben
gehad en ook niet voor ongeschoolden, die eigenlijk een vak hadden
moeten leren. We zijn zo geneigd te denken, dat iemand alleen maar over
zijn toeren kan raken als hij werk doet, dat boven zijn krachten gaat.
Maar het is even goed mogelijk, dat er een stoornis in de verhouding tot
zijn werk optreedt doordat hij werk doet, dat beneden zijn bekwaamheid
ligt. Daarom is het van zo grote betekenis, dat we voor onze kinderen
zoeken naar die opleiding, die overeenkomt met hun geaardheid en be
kwaamheid. Als ze de bekwaamheid hebben om een vak te leren moeten ze
daartoe, als het enigszins kan, in staat worden gesteld. Dat is daarom zo
belangrijk omdat in de toekomst een grote behoefte zal bestaan aan vak
lieden.
Het betekent niet, dat iedereen naar een nijveiheidsschool, een M.T.S.,
een hogeschool of een universiteit moet worden gestuurd, want daarvoor
heeft nu eenmaal niet iedereen dc bekwaamheid. Integendeel, een jongen,
die een bepaalde opleiding niet of nauwelijks zal kunnen volgen doen we
daarmee geen dienst. Er is niets erger dan steeds iets te moeten doen, dat
net boven de eigen krachten gaat. Dat leidt vroeg of laat vrijwel altijd
tot moeilijkheden. Zomin als iemand ongestraft steeds op zijn tenen kan
lopen, zo min kan hij voortdurend werk verrichten, waarbij hij steeds iets
te hoog moet reiken. Door een dergelijke te zware opleiding openen we
niet de mogelijkheid tot een goede loopbaan en een prettig leven. We
leggen daardoor de basis voor een reeks teleurstellingen, die het leven tot
een straf maken en die niet zelden de gezondheid in ernstige mate aan
tasten. Er is ook werk voor ongeschoolden, nu en in de toekomst, want een
totale automatisering van de arbeid zal nimmer mogelijk zijn.
Het zijn deze problemen van aanpassing van de mens aan het werk en
van het werk aan de mens, die meer en meer in de belangstelling van de
bedrijfsarts komen. Hij ziet regelmatig mensen, die hun plaats niet hebben
gevonden. Ze hebben of steeds te hoog willen reiken door een onvoldoende
inzicht in hun eigen bekwaamheden, of er is, door omstandigheden, niet
voldoende gebruik gemaakt van hun bekwaamheden. Bovendien komt het
niet zelden voor, dat een bepaalde geaardheid, bepaalde karaktertrekken
iemand in de weg staan bij het verwerven van een goede aanpassing aan
zijn werk.
Het is de taak van de bedrijfsarts te bevorderen, dat een ieder die plaats
krijgt in het bedrijf, die zoveel mogelijk overeenkomt met zijn mogelijkheden
als mens en als werkkracht. Dat is niet zelden een moeilijke opgave omdat
de mens nu eenmaal geneigd is de plooitjes, die hij in de spiegel ziet, aan
de spiegel te wijten. En toch is het haast voor iedere oplossing voorwaarde,
dat hij bereid is de hand in eigen boezem te steken om zich af te vragen
waar de eigen tekortkomingen liggen. Bovendien is het gced te bedenken,
dat wat de mens in het leven doet minder belangrijk is dan hoe hij het
doet, en welke bevrediging hij vindt in het doen.
Een fabriek kan worden vergeleken met een orkest. De dirigent staat op
een voetstuk en de concertmeesters zitten vooraan, maar zij zouden niets
kunnen uitrichten zonder de rest van het orkest. Een goede uitvoering
wordt evenzeer bepaald door het enthousiasme, de toewijding en de
vreugde van elk orkestlid, op welke plaats hij ook zit of staat.
G. C. SOETERS, arts.
(0) 126